Christus Keert Terug
Spreekt Zijn Waarheid


BRIEF 2


(Deze Brief zou eerder overdacht dan gelezen moeten worden)


Ik ben de CHRISTUS.


Terwijl Ik opereer vanuit de hoogste sferen van GODDELIJK SCHEPPEND BEWUSTZIJN, omcirkelt mijn invloed jouw wereld.


Figuurlijk gesproken ben Ik in ‘bewustzijn’ even ver verwijderd van jouw wereld als de zon verwijderd is van de aarde. Doch wanneer jij me oprecht aanroept, ben Ik zo dicht bij jou als nodig is om je te helpen.


Er zullen velen zijn die niet in staat zijn deze BRIEVEN te ontvangen. Deze mensen zijn daar nog niet klaar voor.


Er zullen er zijn die hun bestaan proberen te onderdrukken, aangezien de leringen hun broodwinning of religie zullen bedreigen. Zij zullen niet slagen. Deze BRIEVEN zullen versterkt worden door oppositie.


Er zullen er zijn die deze BRIEVEN met vreugde ontvangen, aangezien zij in hun ziel geweten hebben dat er voorbij de religies van de wereld WAARHEID heeft bestaan – de REALITEIT van zijn. Dit zijn de mensen die zullen opbloeien en uiteindelijk de wereld zullen redden van zelf‑vernietiging.


Ik zal nu met mijn ‘autobiografie’ verder gaan vanwaar Ik in mijn laatste BRIEF gestopt ben.

Mijn bedoeling met het jou geven van enkele van de biografische details van mijn intrede in het openbare leven als leraar en genezer is om voor jou mijn jeugdige houding en gedrag en de omstandigheden waarin Ik mijn eigen staat van gespiritualiseerd mens‑zijn bereikte tot leven te laten komen.


Het is belangrijk voor je om in staat te zijn het Palestina te visualiseren zoals het was toen Ik op aarde was en duidelijk de innerlijke conflicten te zien die mijn leringen opwekten in de mensen, geïndoctrineerd als ze waren door de Joodse overtuigingen en Traditionele Riten.


Deze conflicten liggen aan de basis van het onvermogen van de evangelisten om alles correct te registreren wat Ik hen probeerde te onderwijzen.

In de evangeliën staan regelmatig verwijzingen naar mijn parabels die de realiteit beschrijven van het Koninkrijk der Hemelen of Koninkrijk Gods, welke term de evangelisten ook gebruikten, maar nergens is enige poging gedaan om met de woorden zelf contact te maken, om de wijze van spreken te onderzoeken of om de spirituele betekenis van het Koninkrijk Gods of het Koninkrijk der Hemelen er uit op te diepen.

Als Ik spreek over mijn werkelijke preken die Ik voor mensen heb gehouden, zul jij, in het licht van mijn ervaringen in de woestijn en van je eigen kennis van wetenschappelijke feiten, in staat zijn eindelijk een beetje te begrijpen van wat Ik in die tijd probeerde te onderwijzen.

Aangezien Ik grotendeels onsuccesvol was, is het overduidelijk dat er, aan het begin van dit tijdperk, dit millennium, weer een poging gedaan moet worden, aangezien het op mijn bevoorrechte, hoogst spirituele kennis en inzicht is dat het volgende tijdperk gegrondvest en ontwikkeld zal worden.

Het was – en is – voor een Leraar, zoals Ik en anderen dat zijn geweest – super‑gevoelig en mentaal en emotioneel geheel toegewijd aan een zoektocht naar Bestaanswaarheid, essentieel om naar de aarde te komen teneinde WOORDEN TE VORMEN om voor mensen op aarde, gevangen als ze zijn in woorden, te beschrijven wat in een ongevormde staat in de SCHEPPENDE UNIVERSELE DIMENSIE ligt. Waren er niet dergelijke geïnspireerde Leraren, dan zouden mensen op aarde onwetend gebleven zijn over alles wat voorbij de aarde ligt – klaar voor contact, om persoonlijk ervaren en in zich opgenomen te worden teneinde toekomstige spirituele evolutie te bevorderen.

Niet alleen dit – van de Bijbel wordt gezegd dat het het meest verbreid gelezen boek ter wereld is. In zijn huidige vorm heeft het zijn doel gediend.

Het Nieuwe Testament is, zoals het is, met al zijn bagage van misinterpretaties een afschrikmiddel voor spirituele evolutie. Het is nu tijd om voorwaarts te gaan naar een nieuwe sfeer van mystiek inzicht en begrijpen.

Aangezien het voor mij onmogelijk is om opnieuw af te dalen in een menselijk lichaam om tot de wereld te spreken en Ik andere dimensies heb waaraan Ik dienstbaar ben, heb Ik een ontvankelijke ziel getraind om te ontvangen en te noteren. Het is het meest nabije dat Ik kan doen om persoonlijk tot je te spreken. Ik hoop dat je in staat bent dit aan te nemen en te accepteren.

Wat er ook foutief is, wordt uitgewist. Daar mag je zeker van zijn.

De incidenten en genezingen die op de volgende pagina’s zijn beschreven zijn niet belangrijk. Zij zijn gebeurd, maar zij worden enkel aangereikt om je in staat te stellen hun werkelijke spirituele betekenis te begrijpen.

Ik wil dat je, terwijl je leest, de omstandigheden van 2000 jaren geleden in verband brengt met je huidige leven en tijd. Ik wil dat je de persona van ‘Jezus’ beschouwt als een ‘icoon’ van wat uiteindelijk bereikt kan worden door ieder menselijk wezen dat klaar en bereid is een mede‑oprichter te worden van het ‘koninkrijk der hemelen’ op aarde.

Hoewel mensen in jouw huidige wereld wat je noemt gecultiveerd zijn, zelf‑ingenomen over hun moderne ‘kennis en geleerdheid’, bedreven zijn in eigentijdse etiquette en in nieuwe manieren om met anderen om te gaan, waren de mensen al die jaren geleden in principe hetzelfde als jij.

Zij werden volledig beheerst en gemotiveerd door hun TWEELINGIMPULSEN van

Aantrekking – Afwijzing

Begeerten – Afstotingen

net zoals jij dat bent.

Zij beminden, haatten, bekritiseerden, veroordeelden, maakten elkaar zwart en roddelden, bezaten ambities om naar de top van de maatschappij te klimmen, verachtten diegenen die mislukkelingen waren in het leven, gingen heimelijk ‘met jan en alleman naar bed’ zoals je dat noemt en beschimpten hen die op enigerlei wijze anders waren dan zijzelf.

Om je te helpen mijn tijd op aarde volledig te begrijpen en je er in te verplaatsen, is mijn ‘bewustzijn’ afgedaald naar jouw niveau van aards bestaan om nogmaals de ‘persona’ van ‘Jezus’ en de emoties en gebeurtenissen te ervaren waarin Ik betrokken ben geweest.

*************************************

Toen Ik de woestijn verliet en de weg opging die naar mijn dorp Nazareth leidde, was Ik nog steeds verrukt, uitbundig verheugd over de kennis die mij in de woestijn zo glorieus geopenbaard was. Ik richtte mijn gedachten volledig op alles wat Ik geleerd had en wanneer mijn gedachten afdwaalden naar mijn vroegere negatieve gedachtevormen, wendde Ik me snel tot de ’Vader’ voor inspiratie en vastberadenheid om er los van te komen. Op deze manier keerde Ik constant terug naar het Licht van gewaarzijn en begrip.

Sommige mensen keken mij achterdochtig aan, mijn vreugde en ook mijn vuile, onverzorgde voorkomen bekijkend. “Was Ik zo vrolijk door de drank?”, vroegen zij zich af. Anderen keken mij met afschuw aan. In plaats van woedend te reageren zoals in het verleden, herinnerde Ik me dat Ik gezegend was met visioenen en kennis waar zij geen flauwe notie van hadden. Ik zegende hen en bad dat hun innerlijke blik net zo geopend zou worden en ging vreedzaam verder over de weg naar mijn huis.

Er waren echter dorpsbewoners die mijn erbarmelijke staat met mededogen bezagen en hun huis in snelden om brood en zelfs wijn voor me te halen om mij verder op weg te helpen. Er was altijd iemand die onderdak voor de nacht aanbood. Het ’Vader Leven’ voorzag inderdaad in al mijn behoeften en gaf me bescherming waar nodig.

Al die tijd zei Ik geen woord over mijn weken in de woestijn. Ik voelde dat de tijd nog niet rijp was.

Uiteindelijk bereikte Ik mijn woonplaats Nazareth en de dorpsbewoners vernederden me openlijk, wijzend naar mijn smerige verschijning en gehavende kleren.

’Vuile luie niksnut’ waren enkele van de meer vriendelijke woorden die mij toegeworpen werden.

Ik kwam bij de deur van mijn moeder aan met een gevoel van schroom, aangezien Ik wist dat zij meer geshockeerd zou zijn dan haar buren wanneer ze mij voor zich zag staan: dun, botten zichtbaar door de huid heen, diepliggende ogen en ingevallen wangen, roodverbrand gezicht en lippen gekloofd door de zon en een baard, uitgegroeid en verwilderd. Mijn kleren! Zij zou buiten zinnen zijn wanneer zij mijn kleren zag – hun oorspronkelijke kleur geheel versluierd door woestijnzand en de stof aan flarden gescheurd.

Ik besteeg de treden en vermande mezelf om het vuur van mijn moeders woede te kunnen doorstaan. Toen Ik aanklopte, kwam mijn zuster naar de deur. Zij keek mij aan, met open mond, opengesperde ogen en geschrokken, sloeg toen de deur voor mijn neus dicht. Ik kon haar naar de achterkant van het huis horen rennen, schreeuwend:

“Moeder, kom vlug, er staat een vieze oude man voor de deur.”

Ik kon mijn moeder boos tegen zichzelf horen mompelen, zich naar de deur haastend. Hem opengooiend, stond ze vastgenageld in shock. Ik glimlachte slechts een moment, zij bekeek mij van top tot teen met toenemende afschuw, terwijl zij besefte dat dit vreselijke schepsel inderdaad haar eigenzinnige zoon Jezus was.

Ik stak mijn hand naar haar uit en zei:

“Ik weet dat Ik u veel leed doe, maar kunt u mij helpen?”

Onmiddellijk veranderde haar uitdrukking en mij naar binnentrekkend, sloot zij de deur.

“Vlug,” zei ze tegen mijn geschrokken zuster. “Stop die herrie en zet water op om te koken. Je broer is verhongerd. Het maakt niet uit in welke moeilijkheden hij is geraakt, hij hoort bij ons. Hij moet verzorgd worden.”

Voorzichtig hielp zij mij mijn kleren uittrekken en boog mij over een grote kuip met water en schrobde mij schoon. Zij waste en knipte mijn haar en baard en bedekte de wonden op mijn lichaam en lippen lichtjes met een helende zalf. Geen van beiden verbrak de stilte.

Ik genoot van de liefde die zij mij betoonde en probeerde mijn dankbaarheid te tonen door een meer zachte en meer gevoelige benadering.

Nadat zij mij geholpen had om een schoon gewaad aan te trekken, zette zij mij voor een eenvoudige maaltijd van brood, melk en honing.

Aarzelend gaf ze mij wijn, om aan krachten te winnen, maar het was overduidelijk dat ze dacht dat wijn de oorzaak was geweest van mijn shockerende conditie.

Toen leidde ze me naar bed en dekte me toe. Ik sliep meerdere uren en ontwaakte verfrist op een ochtend met heldere zonnestralen, die zichtbaar door het venster schenen.

Ik verlangde er nu naar om met mijn moeder te praten, haar te vertellen dat Ik inderdaad een Messias was, maar niet het soort dat de Joden zich voorstelden. Ik kon mensen bevrijden van de slechte gevolgen van hun ‘zonden’. Ik kon hen helpen om gezondheid, overvloed, tevredenstellen van hun behoeften te vinden, omdat Ik hen nu precies kon onderwijzen hoe de wereld geschapen was.

Terwijl Ik het haar probeerde te vertellen, begon ze opgewonden en verrukt te worden. Zij sprong op en wilde naar buiten rennen om de buren te vertellen dat haar zoon inderdaad de Messias was – zij moesten horen hoe aardig hij nu sprak – en hij had in de woestijn zitten vasten!

Maar Ik weerhield haar om dit te doen. Ik zei dat Ik haar nog niet verteld had wat mij geopenbaard was. Eén van de belangrijkste dingen die Ik geleerd had, was dat de Orthodoxe Joden het volledig verkeerd hadden met hun geloof in een wrekende ‘god’. Er bestond niet zoiets.

Dit maakte haar bang en van streek en ze riep uit: “Hoe dan zal Jehova de wereld regeren en ons tot goede mensen maken en naar zijn profeten laten luisteren, als Hij ons niet bestraft? Ben je nu zo verwaand dat je de Hogepriesters de les gaat lezen over hun eigen zaken, die aan hen overgeleverd zijn vanaf de tijd van Mozes? Ga je meer schande over dit huis afroepen?”

Zij begon te huilen en riep woedend: “Jij bent geen steek veranderd. Je bent slechts veranderd in wat je zegt. Je hebt mij niets dan verdriet gebracht. Hoe heb Ik ooit kunnen geloven dat jij een Messias zou worden? Je zult mensen enkel maar grotere kwellingen dan ooit te voren bezorgen, met je vreemde ideeën.”

Mijn broers hoorden haar jammeren en kwamen aangerend en wilden mij het huis uitgooien. Omdat Ik geen opschudding wilde, bood Ik aan vreedzaam te vertrekken.

Als mijn moeder al zo reageerde, kon Ik er zeker van zijn dat alle anderen op dezelfde wijze zouden reageren op wat Ik hen wilde vertellen. Ik besefte dat Ik een kalme tijd van absolute rust en stilte nodig had waarin Ik al mijn gedachten en ervaringen bijeen kon rapen. Ik zou om geïnspireerde leiding moeten bidden hoe Ik de Joden het best kon benaderen met mijn boodschap van ‘goed nieuws’. Ik was er zeker van dat het ’Vader Leven’ aan mijn behoefte zou tegemoetkomen en Ik ergens het juiste onderkomen zou vinden. Hoewel mijn moeder woedend was over mijn schijnbaar ‘verwaande houding’, was ze desondanks verscheurd door haar gevoelens van liefde en mededogen voor mijn uitgemergelde conditie. Zij wees alles af waar Ik voor leek te staan – opstandigheid, verachting van de Joodse Religie, hoog‑hartige houding ten aanzien van gezag, mijn eigen‑wil en arrogantie, maar zij hield nog steeds van mij en was vreselijk bang dat Ik uiteindelijk in grotere moeilijkheden zou belanden dan Ik ooit voor mogelijk had gehouden.

Zij vermaande mijn broers en zei hen hun luidruchtige commentaren voor zich te houden en keerde zich tot mij. “Je kunt hier blijven tot je beter bent,” zei ze. “Misschien kan ik je, zolang je hier bent enig verstand bijbrengen. Ik kan je nu al vertellen dat als je de straat opgaat en begint te praten zoals je tegen mij deed – je in een nog slechtere staat zult eindigen dan ooit tevoren. Fatsoenlijke mensen zullen je bespuwen en hun verrotte afval naar je gooien. Je bent een schande voor je familie.”

Dus, ondanks haar woede, lachte Ik en dankte en kuste haar hartelijk. Dankbaar bleef Ik bij haar, heel goed wetende dat zij onder haar woede vreselijk bezorgd over mij was. Zij gaf me goed te eten en maakte goede nieuwe kleren voor mij. Ik waardeerde alles wat zij deed om mijn voorkomen te verbeteren, daar Ik wist dat Ik, om me vrijelijk tussen arm en rijk te kunnen bewegen, acceptabel gekleed moest gaan in fatsoenlijke kledij.

Bij tijden waren er voedseltekorten in huis. Gebruikmakend van de kracht van mijn ’Vader’ vulde Ik ze aan zonder iets te zeggen. Ook zij zweeg. Ik wist dat zij zich treurig afvroeg of Ik, aan al mijn andere slechte gewoonten, nu die van diefstal had toegevoegd.

Toen betrapte zij mij met een vers gebakken brood in mijn handen en wist dat Ik het huis niet uit was geweest om het te kopen en evenmin was de oven die dag gebruikt.

Zij zei niets, maar wierp me een lange overdenkende blik toe. Ik kon haar houding op dat moment zien veranderen. Zij was niet langer zeker van haar zaak. Zij begon haar eigen houding tegenover mij te onderzoeken alsmede de waarheid van mijn uitspraken:

’Wat gebeurde er echt met hem in de woestijn? Hoe kon hij brood maken zonder vuur, meel en gist? Wat betekent het? Is hij de Messias?’

Toen sneed mijn broer zich in zijn hand. Hij had veel pijn toen het zweerde. Hij stond me toe mijn handen op zijn wond te leggen en stil te bidden. Ik kon zien dat hij de ’Kracht’ in zijn hand voelde stromen, omdat hij me vreemd aankeek.

“De pijn is weg,” zei hij kortaf. Hij keek zuur toen hij wegliep en Ik wist dat, hoewel hij opgelucht was vrij van pijn te zijn, hij niet blij was dat Ik in staat was geweest hem te helpen. Ik voelde zijn jaloezie.

Mijn zus verbrandde haar hand en een andere broer klaagde vaak over hevige hoofdpijn. Ik was in staat hen beiden te genezen.

Mijn broers en zussen begonnen grappen te maken over mijn ‘magische krachten’. Zij vroegen zich af welk ‘kwaad’ Ik hen zou kunnen aandoen als zij me boos zouden maken. De spanning in huis nam toe en Ik voelde me bedroefd om mijn moeder die naar vrede in huis verlangde.

Maar ze zag veranderingen in mijn gedrag en vond troost. Ik was stiller, beheerste zichtbaar mogelijke uitbarstingen, beteugelde mijn energie, toomde ongeduld in, twistte niet meer. Ik werd zorgzamer, luisterde naar haar vrouwelijk gemor, hielp haar in het huis door kapotte meubels te herstellen en liep de heuvels in naar afgelegen boerderijen om het fruit en de groenten te vinden die zij wilde.

Ik ging met tederheid en mededogen van haar houden zoals van een moeder gehouden moet worden.

Op een dag waagde zij mij te vragen: “Zeg je nog steeds dat Jehova een mythe is?”

“Job zei dat als Jehova zijn adem zou terugtrekken, alle vlees in elkaar zou storten. Dat is de ‘Jehova’ waarin Ik geloof en die Ik zag.

“Niemand heeft Jehova gezien!” zei ze kordaat.

“Ik zag DAT Wat alle dingen heeft verwezenlijkt,” antwoordde Ik rustig. “Ik noem HET de ’Vader’, omdat HET VOLMAAKTE LIEFDE is; LIEFDE volmaakter dan van een moeder” voegde Ik eraan toe, naar haar glimlachend. “HET werkt in, door en voor heel DIENS schepping. Het is de ’Vader’ in mij die jou de dingen heeft gebracht die je in huis nodig had en mijn broers en zusters zo snel genezen heeft.”

Ik kon zien dat ze een beetje begon te begrijpen van wat Ik zei.

“En ‘zonde’ dan?” vroeg ze.

“Er is geen ‘zonde’ zoals wij dat opvatten. Wij zijn geboren om ons te gedragen zoals wij dat doen. Wij moeten een weg vinden om onze menselijke gedachten en gevoelens te overwinnen, want zij scheiden ons af van de bescherming van de ‘Vader’ en brengen ons onze ziekte en ellende. Wanneer wij geleerd hebben hoe het ‘zelf’ te overwinnen, zullen wij het Koninkrijk der Hemelen binnengaan.”

Mijn moeder wendde zich stilletjes af en overdacht duidelijk wat Ik tegen haar had gezegd, maar was niet langer boos. Ik wist dat zij nadacht over mijn uitspraken en besefte dat ze haar veilige en wel‑bekende wereld op zijn kop zouden zetten. Zonder haar geloof in een Jehova die dreigde met verschrikkelijke wraak als de mensheid eigenzinnig was, zou ze zich verloren en onzeker voelen. Zij zou zich afvragen hoe de wereld het ooit zou redden als deze volledig overgelaten werd aan mensen om de slechte daden van zichzelf en anderen te beheersen. Zelfs koningen en bestuurders waren verdorven in hun handelingen. Zonder Jehova om te regeren en zondaren te bestraffen, waar zou het eindigen?

Terwijl Ik op krachten kwam, bestudeerde Ik de Geschriften grondig om me in staat te stellen Farizeeërs en Schriftgeleerden met zelfvertrouwen tegemoet te treden. Het was tevens noodzakelijk dat Ik zou weten wat er over de Messias geschreven was, omdat Ik overtuigd was dat Ik ‘hem’ was over wie de profeten hadden gesproken. Ik kon inderdaad mensen bevrijden – redden – van ellende, ziekte en armoede, zelfs hun gezondheid en voorspoed herstellen door hen de waarheid aangaande het Koninkrijk der Hemelen en de Realiteit van de ’Vader’ te tonen.

Toen Ik voelde dat Ik voldoende voorbereid was om naar buiten te treden en te onderwijzen en te genezen, ging Ik, om mijn moeder te plezieren, ermee akkoord één sabbat naar de synagoge in Nazareth te gaan en tot de gemeente te spreken.

Zoals gebruikelijk was, stond Ik op en kreeg Ik Jesaja overhandigd om te lezen. Ik koos de passage die verkondigt dat een Messias zou komen die de Joden van iedere vorm van slavernij zou bevrijden:

“De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd

om aan de armen het goede nieuws te prediken.

Hij heeft mij gezonden om verlossing te verkondigen

aan de gevangenen,

en herstel van het zicht aan de blinden.

Om hen te bevrijden die onderdrukt worden,

om een genadejaar van de Heer uit te roepen.”

Toen ging Ik zitten en zei: “Vandaag hebben jullie deze voorspelling in mij volbracht gezien.”

Er was geschoktheid en verbazing op de gezichten van de mannen te zien, maar Ik bleef verder spreken, wetende dat de ’Vader’ mij zou vertellen wat te zeggen. De woorden kwamen zonder aarzeling.

Ik sprak over mijn ervaring in de woestijn en vertelde mijn visioen over de baby die, opgroeiend tot volwassene, zichzelf voortdurend, geheel onwetend, met mentale ketenen en riemen omstrengelt, aldus zichzelf blind maakt en gevangen zet in innerlijke duisternis en zichzelf van God afsluit.

Ik legde uit dat zij, door dit te doen, zich blootstelden aan onderdrukking door veroveraars, slavernij, armoede en ziekte.

“Want God is LICHT,” zei Ik. “En LICHT is de substantie van alle zichtbare dingen. En LICHT is LIEFDE die alle dingen voor de mens maakt om van te genieten.”

“Alle zegeningen van overvloed en gezondheid waren vrijelijk beschikbaar voor hem die God met geest, hart en ziel liefheeft en strikt volgens de Wetten van God leeft.”

Toen Ik klaar was, was het volledig stil in de synagoge. Ik voelde dat de gemeente iets vreemds en krachtigs had ervaren en naar een hoger niveau van denken was gebracht en wilde dat niets de transcendente kalmte van dat moment zou verstoren.

Toen begon het gefluister onder hen. Zij vroegen zich af wie Ik was! Sommigen waren er van overtuigd dat Ik de persoon Jezus was, wiens familie in het dorp bekend was, maar anderen konden dit niet accepteren, aangezien Ik gesproken had als iemand die autoriteit bezat.

Helaas voelde Ik mijn oude reacties op deze gelovige mannen terugkeren. Ik wist dat zij mij in het verleden hadden veracht en dus verwachtte Ik afwijzing. Ik zakte terug in mijn oude uitdagende houding en maakte hen volledig kwaad. Door mijn eigen menselijke reacties lokte Ik rampspoed uit. En rampspoed kreeg Ik bijna.

De jongere mannen, aangespoord door de ouderen, stormden op mij af en sleepten mij naar de hoogste klif om mij de dood in te jagen, maar Ik bad tot mijn ’Vader’ om bevrijding. Plotseling leek het dat zij zo opgewonden waren dat zij amper wisten wat zij deden en zich tegen elkander keerden, zodat Ik uit hun midden kon wegglippen en ontsnappen.

Het was vreemd. Zij schenen mijn vertrek niet op te merken.

Ernstig aangeslagen door mijn ervaring, lukte het me een bericht naar mijn moeder te sturen dat zei dat Ik Nazareth onmiddellijk verliet en zou afzakken naar Kafarnaüm, een liefelijke stad aan het meer van Galilea.

Eerst dacht Ik oude kennissen te bezoeken, maar Ik voelde, intuïtief, dat dit niet het juiste was om te doen. Dus bad Ik, de hele weg naar en bij aankomst in de stad, om ’Vaders’ leiding en hulp bij het vinden van onderdak. Ik had geen geld en wilde niet bedelen.

Toen Ik door de straten liep, kwam een vrouw van middelbare leeftijd op mij af, zwaar beladen met manden aan haar armen. Haar uitstraling was triest. Het leek alsof zij gehuild had. Impulsief hield Ik haar staande en vroeg haar waar Ik onderdak zou kunnen vinden. Zij zei, kortaf, dat zij mij gewoonlijk een bed zou aanbieden, maar dat zij een zeer zieke zoon thuis had. Zij voegde er aan toe dat zij boodschappen was gaan doen om de ‘troosters’ te voeden die reeds bijeengekomen waren om te rouwen wanneer haar zoon stierf.

Mijn hart treurde om haar, maar verheugde zich ook. Onmiddellijk was Ik naar iemand geleid die Ik kon helpen.

Ik sprak mijn sympathie uit en bood aan haar manden naar haar huis te dragen.

Zij keek mij een ogenblik aan, zich afvragend wie Ik wel kon zijn, maar was schijnbaar tevredengesteld door mijn voorkomen en gedrag. Onderweg zei Ik dat Ik haar zoon waarschijnlijk kon helpen.

“Bent u een dokter?” vroeg zij.

Ik antwoordde dat Ik geen medische opleiding had genoten, maar dat Ik hem desondanks kon helpen.

Aangekomen bij haar huis – groot en goed‑gebouwd uit steen, wat sociale standing en voorspoed aangaf, nam zij me mee naar haar echtgenoot en zei: “Deze man zegt dat hij onze zoon kan helpen.”

Hij knikte bars, maar zei niets. De vrouw, Miriam, trok mij weg en zei dat hij diep bedroefd en heel boos was.

“De jongen is onze enige zoon naast vele dochters en hij beschuldigt God ervan het kind de ziekte te hebben aangedaan.” Miriam weende. “Als hij zo tegen God spreekt, welke andere problemen zullen ons dan overstelpen?, vraag Ik me af.”

“Wees gerust,” zei Ik, “spoedig zal uw zoon weer beter zijn.”

Zij keek vol twijfel, maar leidde mij naar de kamer waarin de jongen lag. Het was er heet en bedompt en vol sombere, praatgrage ‘beter‑wensers’. Ik vroeg de moeder om de kamer te ontruimen, maar de bezoekers waren onwillig. Zij wilden zien wat er gedaan zou worden en vertrokken slechts met tegenzin toen Miriam haar echtgenoot riep om hen toe te spreken. Ik kon hen horen redetwisten met de vader in de aangrenzende kamer.

Wat dacht hij dat deze man kon doen als de dokter niet in staat was geweest om de jongen te helpen? De vader kwam de kamer binnen om het met zijn eigen ogen te zien.

Zijn zoon was doodsbleek en had hoge koorts. De moeder legde uit dat hij zijn voedsel niet binnen kon houden en chronische diarree had. Hij was al verscheidene dagen zo en had zoveel gewicht verloren dat de dokter had gezegd dat er niets meer voor hem gedaan kon worden. Hij zou waarschijnlijk sterven.

Ik legde mijn handen op het hoofd van de jongen en bad, wetende en in stilte oprecht dankzeggend dat het ’Vader’‑LEVEN door mijn handen omlaag en in zijn lichaam zou stromen. Aldus zou het genezende werk worden volbracht. Ik voelde extreme hitte en een tintelende trilling in mijn handen en de Kracht die in zijn fragiele lichaam stroomde. Ik werd overmand door blijde dankbaarheid. Hoe geweldig, hoe wonderbaarlijk was het ’Vader Leven’ wanneer het werd vrijgelaten om Diens natuurlijke werk van genezing te doen!

Zijn moeder en vader keken ongerust, zich afvragend wat zou volgen, hielden elkaars handen vast en keken geconcentreerd toe. Toen zij de kleur van hun zoon geleidelijk zagen veranderen van wit naar een gezondere teint, slaakten zij kreten van verbazing en verrukking. Na enige tijd keek de jongen naar mij op en zei helder: “Dank u. Ik voel me goed. Ik heb honger en wil iets eten.”

Zijn moeder lachte van geluk en sloot hem in haar armen, maar keek ook ongerust.

“Ik kan je geen eten geven, mijn zoon. De dokter zal boos worden.”

Zij was gewaarschuwd hem niets anders dan water te geven. Ik glimlachte en zei: “Hij is genezen. U kunt hem brood en wijn geven en hij zal het binnenhouden.”

Zijn vader, Zedekia, was een en al verbaasde vreugde en dankbaarheid. Na het omhelzen van zijn geliefde jongen, keerde hij zich naar mij en schudde mij hartelijk de hand. Hij bleef mij op mijn schouder kloppen, maar tegelijkertijd zijn hoofd schudden, niet in staat te spreken door de tranen die over zijn wangen rolden.

Toen hij weer grotendeels tot zichzelf gekomen was, ging hij naar de woonkamer en zei tegen de mensen daar: “Mijn zoon, die bijna dood was, is tot de volheid van het leven teruggekeerd!”

Zijn woorden werden ontvangen met een geweldig tumult van gejubel, opwinding, ongeloof, vragen, lachen en gelukwensen. De moeder van de jongen stond daar, met een in glimlachen omhuld gezicht.

Daarna was er geen sprake van gebrek aan een onderkomen. Toen Zedekia de verbaasde ‘troosters’ vertelde dat de jongen genezen was en de jongeman, zelf, glimlachend aan de deur verscheen en nogmaals om eten vroeg, dromden de ‘beter‑wensers’, zonder één uitzondering, om mij heen en nodigden mij bij hen thuis uit. Ik verkoos echter bij de vader van de jongen te blijven, die nu zei dat hij mij vele vragen te stellen had; hij hoopte dat Ik ze kon beantwoorden.

Nadat eten en wijn op tafel waren gezet en iedereen uitgenodigd was om zich te goed te doen, ging Zedekia zitten en stelde zijn eerste vraag.

Hij zei: “U hebt iets gedaan dat geen enkele priester of dokter kon doen. Genezing komt enkel van God.

Ofschoon u een vreemdeling bent, besef Ik dat u van God moet komen.”

“Ja,” zei Ik. En de mensen mompelden, verwonderd.

“Deze ziekte die mijn zoon heeft getroffen, was dit een bestraffing voor iets dat Ik in het verleden verkeerd heb gedaan? En hoe kan Ik zo’n vreselijke zonde begaan hebben dat God mij mijn enige zoon zou willen ontnemen?”

Vele mensen knikten toen zij deze woorden hoorden.

“U heeft de vraag gesteld die Ik het liefst wil beantwoorden, Zedekia. God geeft ons LEVEN en bestaan. Hij zou die niet weggrissen zoals een mens een of andere schat van een ander mens weggrist, omdat hij boos op hem is. Dat is de manier waarop de mensheid zich gedraagt. Niet God. En God zit niet op een troon ergens in de lucht zoals menselijke koningen op een troon zitten en hun volk regeren. Dit is de menselijke manier van doen en een menselijk geloof – niet de waarheid. De gewoonte van God gaat ver voorbij alles wat de menselijke geest kan bedenken of over kan dromen. Ik alleen heb ’Dat wat ons heeft verwezenlijkt’ ‘gezien’ en Ik weet dat HET niet het soort ‘God’ is zoals onderwezen wordt door de Rabbijnen. Ik zag dat HET ‘Volmaakte Liefde’ is en om die reden zou Ik liever spreken van de ’Vader’, want Ik heb gezien dat Het in ieder levend ding werkt, het in een goede staat van gezondheid houdend, net als een menselijke vader werkt om zijn kinderen goed gevoed, gekleed en beschermd te houden binnen de bescherming van een huis. Ik heb HET in alles in deze wereld ‘gezien’.”

“Hoe is dit mogelijk?” vroeg een man vertwijfeld.

“Het is niet mogelijk voor een individueel ‘wezen’ van welk soort ook om overal tegelijk te zijn. Maar de lucht is overal, hoewel wij haar niet kunnen zien. Niettemin weten wij – en twijfelen er niet aan – dat ze heel echt en heel belangrijk is voor ons bestaan. Als er geen lucht was en we niet konden ademen, zouden wij sterven.
De beweging van lucht, die wij wind noemen, kunnen wij niet zien, maar wij zien haar de bladeren bewegen en de wolken langs de hemel drijven, dus weten wij dat de lucht rondom en boven ons is en sterk is. En nu wil Ik jullie vragen, wat is het reëelste en waardevolste deel van een mens – zijn lichaam of zijn geest?”

Sommigen antwoordden dat het het lichaam was, anders zou hij geen plaats op aarde hebben, niet kunnen werken, niet gezien kunnen worden, niet gekend kunnen zijn. Anderen zeiden dat zij dachten dat zijn geest belangrijker was dan zijn lichaam.

En Ik antwoordde: “Zijn geest is het belangrijkste deel van hem, aangezien hij zonder zijn geest zijn lichaam niet zou kunnen bekrachtigen. Hij zou niet eten, drinken, slapen, bewegen, plannen maken, of leven. Toch kunnen we geest niet zien. Wij kunnen enkel weten dat wij een geest hebben door de gedachten die hij produceert en omdat de gedachte een of andere handeling vorm geeft in ons leven. Wij geloven dat de geest door het brein werkt. Ja, dat doet hij. Want hoe kan het brein, geboren uit vlees, gedachten, gevoelens, ideeën, plannen voortbrengen? En nu zou het duidelijk voor jullie moeten zijn dat dit is hoe de ’Vader’ in alle dingen aanwezig is; Het is de sturende ’geest’ achter de menselijke geest, die in ieder levend ding Diens geweldige werken verricht. Wij weten dat dit zo is, want wij zien de wonderen die het voortbrengt. Wij zien de groei van kinderen, we zien het voedsel, dat zij eten, miraculeus veranderen in een andere substantie die hen voedt en laat groeien. Hoe dit gebeurt, kunnen wij onmogelijk weten of ons zelfs voorstellen. Zelfs als we het wisten, zouden wij nog steeds niet weten wat zo’n belangrijk levensproces aan het werk zet in levende lichamen van alle soorten. Zie hoe wonderlijk de lichamen van iedere soort doelgericht ontworpen en geschapen zijn, nadrukkelijk om het voedsel dat zij eten te veranderen in voedingsstoffen om beenderen, bloed en vlees te vormen.”

“Nu u ons deze dingen laat zien, kunnen wij zien dat ze werkelijk wonderlijk zijn,” riep een jongeman uit. “Inderdaad! Inderdaad! Wij zien de jonge lichamen door hun verschillende stadia van ontwikkeling gaan en wij zien hun geest gelijke tred houden met hun lichamelijke ontwikkeling, totdat de jonge mannen en vrouwen ernaar beginnen te verlangen een huwelijkspartner te vinden om zelf ouders te worden. Dan wordt het grote werk van verwekking volbracht en gaat de groei van het zaad in de baarmoeder verder, tot het te voorschijn komt als een volgroeid kind. Denk na! Wie bepaalt al deze constante, ordelijke groei in de vrouw, vanwaar komen de plannen die de juiste ontwikkeling van hoofd, lichaam en ledematen regelen en niet verschillend zijn van de ene vrouw en de andere en van de ene soort en de andere? Wie beslist het exacte moment waarop de geboorte zal beginnen – de lichamelijke middelen waardoor het kind uit de baarmoeder te voorschijn zal worden gebracht, de voorziening van melk voor het kind? Denk na – is het de moeder? Nee, het is niet de moeder, zij is slechts getuige van alles dat in haar plaatsvindt, vanaf het moment dat haar echtgenoot in haar was en zijn zaad plantte om met dat van haar samen te gaan. Doet God deze dingen van veraf? Reiken zijn gedachten uit naar iedere man en vrouw en beslist hij wanneer deze dingen zullen plaatsvinden?

Nee, al dit werk wordt door de ’Scheppende Geest Kracht’ volbracht, het ’Intelligente Liefdevolle Leven’ binnenin ieder levend ding. Wij zien de liefde van ouders voor hun jongen, hetzij vogels, dieren en mensen. Waar komt deze liefde vandaan? Het wordt van de ’Scheppende Gedachte Kracht’ – Volmaakte Liefde – van de ’Vader’ binnenin ons aangetrokken. Het is omdat de ’Vader’ het werk binnenin de planten, de bomen, de vogels, dieren en de mens zelf doet, dat wij hier vandaag zijn, leven, ademen, eten, slapen, kinderen krijgen, ouder worden en dan sterven om naar een meer gelukkige plaats te gaan. Dit alles is het werk van de ’Vader’ die actief is binnenin ons. Hoe zouden jullie mogelijkerwijs de waarheid kunnen ontkennen van alles wat Ik vanavond heb gezegd? Vandaag zagen jullie een stervende jongeman in korte tijd teruggehaald worden naar de volheid van het leven – was Ik het die hem genas? Helemaal niet. Uit mezelf kan Ik niets doen. Het was het LEVEN dat de ’Vader’ is, actief binnenin alle dingen, dat in volle kracht binnenkwam om een ziek lichaam te herstellen en het opnieuw tot volledige gezondheid te voeren, omdat Ik geloofde dat Het zou gebeuren en niet twijfelde.”

Er waren zuchten van tevredenheid in de kamer. Nieuw licht, nieuwe belangstelling, zelfs nieuwe zachtheid was in hun gezichten te zien.

“Waarom lijden mensen dan zo bitter?” vroeg Miriam.

“Omdat wanneer de mens wordt verwekt, wanneer LEVEN vorm aanneemt in het zaad, HET het menszijn aanneemt dat HET scheidt van ieder ander individu in de wereld. Om HET te maken tot een eenling, een eenzaam figuur, verbonden met geen ander, solitair, privé, ZIJN eigen persoon, wordt HET onderworpen aan – beheerst door twee ongelofelijk sterke impulsen in zijn aardse aard – om vast te houden aan al die dingen die hij vurig wenst en om alles af te wijzen en weg te duwen wat hij niet wil. Deze twee meest basale impulsen in de mens liggen ten grondslag aan ieder afzonderlijk iets dat hij ooit in zijn leven doet en is volledig verantwoordelijk voor de moeilijkheden die de mens over zichzelf afroept. Hoewel de ’Vader’ actief is binnenin de mens, heeft HET niets van menszijn in ZICH.

Daarom houdt de ‘Vader’ aan niets vast, wijst niets af, veroordeelt niets, ziet zelfs geen ‘wandaden’. Alles wat de mens doet dat men ‘zonde’ noemt, is slechts van deze wereld en wordt slechts bestraft binnen deze wereld – want het is een Aardse Bestaanswet, zoals jullie weten, dat wat je zaait, je zult vergaren als een gelijkvormige oogst. Omdat hij LEVEN en GEEST van de ‘Vader’ aantrekt, is de mens zelf scheppend in gedachten, woorden en daden. Wat hij ook denkt, zegt, doet en gelooft, keert enige tijd later in gelijke vorm naar hem terug. Er is geen bestraffing van de ‘Vader’ – welk onheil ook tot de mensheid komt, is volledig van haar eigen makelij.

Mensen mompelden dat dit een volledig nieuwe lering was en toch was het logischer dan alles wat hen eerder geleerd was.

Verschillende stemmen spoorden me aan om hen meer te vertellen.

“Ik zeg jullie, in mij hebben jullie het LEVEN gezien, actief als genezing; volg mij en jullie zullen horen van het PAD dat jullie moeten bewandelen om geluk te vinden; in mijn woorden zullen jullie de BestaansWAARHEID vinden, die nooit eerder door iemand anders onthuld is.”

“Er wordt van de Messias gezegd dat hij geheimen zal verkondigen, die vanaf het scheppingsbegin verborgen waren. Ik zeg jullie waarlijk, deze geheimen zullen jullie van mij vernemen. Als jullie aandachtig luisteren en hun betekenis begrijpen en hun waarheid beoefenen en vasthouden aan hun wetten, zullen jullie vernieuwd worden en het Koninkrijk der Hemelen binnengaan.”

Nadat Ik gesproken had, waren de mensen een moment stil en toen was er rumoer van opgewonden gesprekken, maar Zedekia stond op en zei dat het voor het huishouden tijd was om tot rust te komen. Zijn jongen had slaap nodig en ook zijn vrouw en dochters waren vermoeid na al hun wenen.

Er werd geregeld dat Ik, de volgende ochtend, naar de haven zou gaan en dat er zieke mensen bij mij zouden worden gebracht. Aldus was Ik in staat aan mijn missie te beginnen en alles werd snel voor mij op de best mogelijke wijze geregeld. Het leek dat als Ik niet zou genezen, er geen interesse zou zijn in en geen aanvaarding van alles wat Ik hen te vertellen had. Genezing demonstreerde de waarheid van wat Ik wilde onderwijzen en mijn leringen zouden de redenen uitleggen waarom Ik in staat was hen genezing van de ’Vader’ te brengen.

Toen Ik de volgende ochtend ontwaakte, voelde Ik me springlevend in het vooruitzicht van de wonderbaarlijke dingen die zouden komen.

Nadat Ik ontbeten had, ging Ik met Zedekia op weg naar de stadshaven, mijn hart stralend van liefde voor iedereen waar Ik langs liep. Ik begroette hen hartelijk en vertelde hen dat Ik ‘goed nieuws’ had voor wie het wilde horen.

Toen Ik de pier bereikte, vond Ik mannen, vrouwen en kinderen die op de grond zaten, in afwachting van mijn komst. Sommigen strekten hun handen smekend naar mij uit. Zij leken erg ziek, sommigen waren kreupel, velen waren met wonden bedekt.

Mijn hart deed nog steeds pijn vanwege hun erbarmelijke staat, maar nu kon Ik me ook verheugen, omdat Ik wist dat het niet de ‘Wil van de Vader’ was dat zij zo zouden zijn. Juist het tegendeel! De ’Vader’ was Zelf één en al genezing, één en al gezondheid, één en al vitaliteit, Ik had dat de nacht voordien en thuis bewezen. Ik verheugde me dat Ik in staat zou zijn deze wonderbaarlijke waarheid te demonstreren aan de menigte die zich nu om mij heen verzamelde.


Een droevig oud gezicht trok mijn aandacht. Zij was gerimpeld en mager en kreupel. Ik ging naar haar toe en knielde naast haar neer. Ik legde mijn handen op haar hoofd en voelde onmiddellijk de stroom van ‘Vader Kracht’ door mijn handen stromen, vibrerend door haar hoofd tot haar hele lichaam schokte door de Levenskracht die haar ledematen stimuleerde.

Mensen die toekeken, waren verbaasd en vroegen zich af wat Ik haar zou kunnen aandoen, maar anderen susten hun bezwaren. Geleidelijk begonnen haar ledematen te ontspannen, te strekken, te rechten; haar gezicht begon te stralen van vreugde om de terugkerende kracht. Ik hielp haar op te staan, toen stond ze trots uit zichzelf. Zij was uitermate overmand door blijdschap, ze begon te wenen, dan te lachen en te dansen, naar de menigte uitroepend: “Looft God,” zei zij, “Looft God” en anderen die daar stonden, namen het refrein over. Zij waren allen diep geraakt door wat zij hadden gezien.

Het gedrang van mensen die zich tegen mijn persoon aandrukten, was zo groot dat Zedekia aanbood hen in bedwang te houden. Op ordelijke wijze, bijgestaan door andere hulpvaardige toeschouwers, leidde hij de zieken in mijn richting zodat Ik al naargelang hun diepste behoefte voor hen kon zorgen.

Tenslotte, me moe voelend, nodigde mijn gastheer mij thuis uit om te dineren. Hij stuurde diegenen weg die Ik door gebrek aan tijd niet had kunnen genezen. Hij verzekerde hen dat Ik de volgende dag zou terugkomen.

Het was een feestelijke avond – zoveel om over te praten – zoveel te vieren – zoveel te onderwijzen – zoveel te leren – allemaal zeker ‘goed nieuws’ bevestigden de mensen. Ik wist dat door velen aanvaard werd dat Ik waarlijk sprak over wat Ik in de woestijn had ‘gezien’.

En zo ging het vele dagen door. Mensen kwamen van heinde en verre om mij te zien. Zedekia en enkele van zijn vrienden hielpen mij de menigte in bedwang te houden om mij in staat te stellen te genezen en te onderwijzen. De mensen luisterden verheugd. Zij praatten onder elkaar over de ’Vader’ en waren verlangend om meer te vernemen over de ‘ketenen en riemen’ die mensen in ellende bonden.

De toeloop werd zo aanzienlijk dat Ik spoedig besefte dat Ik mijn eigen helpers moest vinden, op wie Ik kon vertrouwen om mij te helpen. Voor Zedekia was het tijd om terug te keren, teneinde zijn lederzaak te beheren die hij veronachtzaamd had.

Ik trok naar de heuvels om te bidden over het kiezen van ‘discipelen’. Toen de overtuigdheid over mij kwam dat Ik geleid zou worden wie te kiezen, keerde Ik terug naar Kafarnaüm. Ik voelde een sterke neiging om naar de waterkant te gaan om met enkele mannen te praten die Ik aandachtig had zien luisteren naar mijn leringen.

Of zij hun visnetten zouden verlaten om zich bij mij aan te sluiten, viel nog te bezien. Maar toen Ik hen riep, Simon, Andreas, Jacobus en Johannes, kwamen ze onmiddellijk, blij om te helpen bij mijn werk van genezing en onderwijzen. Ook anderen sloten zich bij mij aan toen Ik met mijn werk onder de mensen begon.

Ik verliet mijn gastheer, Zedekias huis met zijn warme verzekering dat Ik altijd kon terugkeren.


Zo was het dat Ik mijn missie als leraar en genezer begon, daarheen trekkend waar nodig, door dorpen en steden. Voordat Ik afreisde, riep Ik de jonge mannen bijeen die toegestemd hadden en enthousiast waren om mij te helpen. Zij zouden naar mijn leringen luisteren en zouden verbluft zijn door veel van wat Ik wilde vertellen. Het was van vitaal belang dat Ik eerst de achtergrond zou uitleggen van alles wat mij in de woestijn geopenbaard was.

Ik vertelde hen dat Ik, ondanks mijn vroegere luie manier van leven, altijd een diepgaand mededogen voor mensen had gehad. Het was mijn mededogen dat mij deed afkeren van de ‘God’ die de Rabbijnen onderwezen. Toen Ik van mijn totale afwijzing van een bestraffende Jehova sprak, kon Ik de twijfel en geschoktheid op hun gezichten zien.

Vrij uitvoerig legde Ik uit dat Ik me afvroeg hoe het mogelijk was om van een ‘goede’ God te spreken, wanneer er zoveel leed werd doorstaan door onschuldige kinderen. Terwijl Ik sprak, zag Ik hun gezichten geleidelijk ontspannen. Ik vervolgde met het uiten van mijn eerdere twijfels en woede totdat Ik hun gelaatsuitdrukking zag veranderen in die van aanvaarding en dan volledige instemming. Ik ontdekte dat Ik hun eigen twijfels en vragen had aangedragen, waarvoor ze nooit de moed hadden gehad om ze onder woorden te brengen.

Terwijl wij samen spraken, kon Ik hun opluchting voelen omdat zij niet langer alleen stonden in hun geheime verzet tegen de leringen van de rabbijnen.

Ik vertelde hen dat er een punt kwam waarop Ik steeds duidelijker begon te beseffen dat Ik mijn leven aan het vergooien was. Ik wilde veranderen en voelde heel sterk dat Ik naar Johannes de Doper moest gaan als startpunt als het ware, voor de aanvang van een nieuwe manier van leven.

Ik beschreef wat er gebeurde tijdens de doop en mijn zes weken in de woestijn. Ik legde uit dat al mijn eerdere gedachten en overtuigingen, houding, arrogantie, opstandigheid, geleidelijk uit mijn bewustzijn werden gezuiverd, terwijl Ik door de diepe openbaringen en visioenen ging die mij de ’Realiteit’ toonden die Ik nu de ’Vader’ noemde. Ik legde de aard van de ’Vader’ uit en dat deze ’Goddelijke Aard’ ook de ’Goddelijke Wil’ vormde. Ik vertelde hen dat het de mens zelf was die, door verkeerd denken en verkeerd gedrag, zichzelf van de ’Vader’ binnenin hem afsloot en dat slechts de mens zijn eigen weg terug naar volledig contact met de ’Vader’ kon vinden, door eerst berouw te hebben en daarna door mentale‑emotionele reiniging. Wanneer dit volbracht was, zou de volledige Aard van de ‘Vader’ vrijgemaakt worden in geest, hart, lichaam, ziel van de persoon en in zijn leefomgeving en ervaringen. Als dit gebeurde, zou een dergelijk persoon het Koninkrijk der Hemelen, geregeerd door de ‘Vader’, binnengaan en tevens zou het Koninkrijk der Hemelen binnen het bewustzijn van deze persoon worden gevestigd. Hij zou dan de bedoeling achter zijn bestaan hebben gerealiseerd.

Terwijl Ik tot mijn discipelen sprak, zag Ik hun reacties weerspiegeld op hun gezicht. Alle twijfel was verdwenen, er was nu een licht van dagende vreugde en begrip. Deze jonge mannen werden enthousiaste gelovigen en riepen uit: “Dit is inderdaad goed nieuws!”

Na hun aanvankelijke aanvaarding van alles wat Ik vertelde, waren er echter momenten dat ze zich afvroegen of alles wat Ik zei waar kon zijn. Ik begreep dit. Bereid te zijn zich te bevrijden van het beeld van ‘Jehova’, dat zo diep in hun geest was ingeprent, vroeg heel wat moed.

Er waren momenten dat zij onder elkaar praatten en zij zich afvroegen wie deze man was die zulke wonderen opriep? Stel dat zij met mij mee zouden gaan en er zou blijken dat Ik in werkelijkheid een boodschapper van Satan was? Wat dan? Zij zouden zwaar bestraft worden door Jehova.

Zij hadden veel te verliezen – hun maatschappelijk aanzien als nuchtere, hardwerkende jonge mannen, hun reputatie als vaklui en ambachtslieden, verlies van inkomen en het grootste obstakel van alles, de vermoedelijke woede van en afwijzing door hun families. Wat zouden zij ervoor terugkrijgen?

Ik vertelde hen dat Ik hen geen enkele aardse beloning kon beloven voor hun hulp bij het verspreiden van het ‘evangelie van goed nieuws’. Ik had er geen enkele twijfel over dat waar wij ook gingen, ons voedsel en onderdak verschaft zou worden en we goed ontvangen zouden worden door de mensen. Wat Ik hen enkel kon beloven was de Waarheid dat de ’Vader’ hun behoeften kende en ze zou vervullen en hen gezond zou houden. Ik kon hen ook beloven dat als zij zich tot de ‘Vader’ richtten en de ‘Vader’ in iedere stap vertrouwden, zij gelukkig zouden zijn op een manier zoals zij nog nooit gelukkig waren geweest. Zij zouden zelf het Koninkrijk der Hemelen ervaren in die mate dat zij de eisen van het ‘zelf’ terzijde zouden leggen en andere mensen zouden dienen. Zij zouden getuige zijn van de genezingen en deze zouden hun geloofsvertrouwen doen toenemen en hen de moed geven om ieder ongemak van de reis te verdragen.

En dit was hoe we aan onze missie begonnen om het ‘GOEDE NIEUWS’ van het ‘EVANGELIE VAN HET KONINKRIJK’ te verspreiden.

Ik stuurde deze jonge mannen voor mij uit naar de stad die wij zouden bezoeken. Als zij die binnenkwamen, zeiden zij de mensen samen te komen om het ‘Goede Nieuws van het Koninkrijk der Hemelen’ te horen. De mensen waren verbijsterd en wilden meer weten, maar de discipelen spoorden hen aan om hun vrienden en buren te halen en alles zou hen verteld worden ‘wanneer Jezus arriveerde’ en er zouden genezingen van hun zieken plaatsvinden. Opgewonden renden velen rond om het ‘goede nieuws’ te helpen verspreiden en spoedig hadden zij zich verzameld in een reusachtige menigte.

Ik, die zo diep en gepassioneerd gerebelleerd had tegen de lang verdragen godsdienstige zedenpreken, die dreigen met woede, bestraffing en verdoemenis voor zondaren, liep nu met vreugde rond om deze menigte te ontmoeten.

Ik had mijn ‘goede nieuws’ om met hen te delen om hun dag op te klaren en genezing van kwalen en smarten om hun levens te verblijden.

Waar Ik me, voorheen, zelfzuchtig en met lege handen tussen de mensen bewoog, hun goede‑wil en soms hun giften met weinig dankbaarheid aanvaardend, kwam Ik nu met een overvloed van levengevende mogelijkheden voor iedereen die bereid was om naar mijn woorden te luisteren en actie te ondernemen om de kwaliteit van hun leven te verbeteren.

Ik wil dat jij, die deze bladzijden leest, volledig begrip krijgt van mijn positie op dat moment, van mijn bewustzijnsstaat na mijn verlichting in de woestijn en van de persona die Ik aan mijn landgenoten presenteerde als ‘Jezus’. Er zijn zovele gissingen geweest, dat Ik nu op het punt sta jou de waarheid te geven.

Ik werd geboren om, als volwassene, te beschikken over een slanke lichaamsbouw, een grote haviksneus, een opmerkelijk intellect en een voorliefde voor mimiek en gelach – maar zoals zovelen van jullie vandaag de dag, droeg Ik geen zorg voor mijn aardse talenten. Op het moment dat Ik de woestijn inging, waren mijn gezicht en manieren, wat je zou kunnen noemen, ‘verworden’ ten opzichte van wat ze hadden moeten zijn. Hoewel Ik begonnen was met dat wat Ik geworden was onder de loep te nemen en er tegen te rebelleren, had mijn intellect ook onder mis‑bruik geleden, constant verwikkeld in woordenwisselingen en conflicten over religie en door het me uitleven in nietszeggende gesprekken. Ik liet mensen lachen. Ik werd aardig gevonden door de mannen en vrouwen met wie Ik omging, maar zeker niet gerespecteerd. Vandaar de verbazing van diegenen die mij kenden, toen Ik tot hen sprak in de synagoge in Nazareth.

Terwijl mijn moeder mij verpleegde om mij weer terug gezond te krijgen, maakte Ik krachtig gebruik van de kennis en verlichting die mij in de woestijn waren gegeven. Dit bracht me terug naar de man die Ik bedoeld was te zijn.

Toen Ik aan mijn missie begon, was Ik mij er volledig van bewust dat Ik de enige was met de opperste kennis van de geheimen van schepping en bestaan. Daarom kon Ik met volmaakt vertrouwen zeggen, “Niemand heeft de ‘Vader’ ‘gezien’ behalve Ik.”

Ik wist dat alles waar mensen zo hartgrondig in geloofden onjuist was – niet realistisch.

Ik wist dat Ik voor deze missie specifiek ontworpen en toegerust was door de ‘Vader’. Ik was overvloedig gezegend met lichamelijke energie, levendigheid van spreken en met de bekwaamheid om betekenisvolle parabels uit te denken teneinde mij in staat te stellen de boodschap succesvol door te geven en wel in een vorm die nooit vergeten zou worden.

Bovendien begreep Ik mijn medemensen zo goed door de lange omgang met hen dat Ik hun dierbaarste wensen, hun wanhopigste angsten kende; Ik wist wat hen aan het lachen maakte en hen dreef tot het bespotten en belachelijk maken van de rijken en de opscheppers; en Ik wist ook hoe diep zovelen, jong en oud, in stilte en moedig leden. Ik wist en ervoer diep mededogen voor de bevolking die ofwel in angst leefde voor de verbale zweepslagen van Farizeeërs – óf ze verdroeg – en boog voor de belastingwetten van de Romeinen. Ik wist hoe hun trotse Joodse gemoed was geknakt door de niet-Joodse veroveraars die zij gedwongen werden te eren met hun lippen en met hand- en kniebegroetingen, maar die zij achter gesloten deuren verachtten. Ik kende en begreep volledig het leven en denken van de bevolking. Ik had eerder hun gedachten gedacht, hun afgunst gevoeld, hun vorm van ongerustheid in tijden van gebrek verdragen, mij machteloos gevoeld in de greep van het Romeinse bestuur.

Ik wist nu dat niets van dit lijden echt nodig was. Zoals Ik de Bestaansrealiteit, de Realiteit van Universele ‘God’ kende, kon Ik duidelijk de dwaasheid aanvoelen van de Joden die aan de macht waren, die een belastende levenswijze aan de bevolking oplegden die geheel verkeerd was en in directe tegenspraak met de Waarheid van Zijn. De situatie maakte mij vreselijk boos.


Daarom wist Ik dat Ik volmaakt toegerust en gepolijst was om een gezuiverd instrument van Goddelijk Handelen in Palestina te worden – gedreven door mijn passie voor WAARHEID en gedreven door mijn mededogen voor mijn mede‑menselijke wezens. Daarom noemde Ik mezelf ‘Mensenzoon’, omdat Ik precies wist wat de mensheid moest doorstaan in het dagelijkse leven.

Verder had Ik er volmaakt vertrouwen in, dat Ik mijn doelstellingen om de mensen Waarheid te brengen, kon bereiken en aldus een instrument zou zijn om de kwaliteit van hun leven te veranderen. Om die reden, hoewel Ik direct bij de aanvang van mijn missie wist dat er een rekening betaald moest worden voor alles wat Ik voornemens was te doen – de bekende Joodse wereld op zijn kop zetten en binnenste buiten keren – was Ik bereid om het te trotseren, er doorheen te gaan, kón het niet ontwijken, omdat Ik mensen lief had met ‘Vader’‑LIEFDE die door mijn hart en wezen stroomde. Want ‘Vader’‑LIEFDE is de essentie van GEVEN – Zichzelf gevend in zichtbaar zijn en zichtbaar bestaan en in laten groeien, beschermen, voeden, genezen en vervullen van alle behoeften van de gehele zichtbaar gemaakte schepping.

Ik wist dat Ik het geschenk van de ‘Vader’ van redding was aan de mensen – aan de wereld –

NIET –

zoals men aannam en door de eeuwen heen onderrichtte, – redding van de bestraffing

die aan ‘zondaren’ werd uitgedeeld door een boze God –

MAAR –

om mensen te redden van de dagelijkse herhaling van dezelfde fouten in verkeerd denken, – verkeerd denken dat hun tegenslagen, armoede, ziekte en ellende schiep.

Omdat Ik zoveel van het menselijk ras hield, was Ik bereid te onderwijzen en te genezen, de Joodse Priesters ten spijt. Ik was bereid aan het kruis te sterven voor wat Ik waarlijk had ‘gezien’ in de woestijn, met heel mijn hart wist en wilde delen tot aan het eind van mijn kunnen.

***************************

DIT IS DE WAARHEID ACHTER MIJN KRUISIGING EN AL HET ANDERE DAT JE GEHOORD HEBT, IS HET KUNSTMATIGE GISWERK VOORTKOMEND UIT HET JOODSE GEBRUIK VAN BRANDOFFERS IN DE TEMPEL.

***************************

Ik was een geschenk van de ‘Vader’ aan de mensheid om hen te helpen hun onwetendheid over de Bestaanswetten te ontworstelen en het ware Levenspad te vinden dat naar vreugde, overvloed en volmaakte heelheid van het Koninkrijk der Hemelen leidt.

Dit waren de inzichten, de verlangens, de intenties en doelen en de gedachten die Ik in mijn geest en hart droeg. Dit was het aardse mentaal‑emotionele kader dat mijn spirituele bewustzijn omkleedde, verborgen in het hoofd en de persoon ‘Jezus’.



Het was mijn spirituele bewustzijn gekanaliseerd in de bovenstaande vormen van gedachten en gevoelens dat mij aanzette om een drie jaar lange reis te ondernemen teneinde aan de mensen te verkondigen wat Ik ten volle geloofde de uiteindelijke redding was van hun eigen blinde denken en voelen, welke hun eigen verstoorde levens schiep. Ik geloofde waarlijk dat als de mensen alles maar getoond kon worden wat mij gegeven was te begrijpen, ze hun eerdere dwaasheid zouden inzien en al het mogelijke zouden doen om hun denken te veranderen en om het Pad tot Leven te betreden dat naar het Koninkrijk der Hemelen leidt. Voor dit doel was Ik bereid mijn leven te geven.

Door de verkeerde interpretatie die door Joodse leraren aan mijn missie werd gegeven, is mijn werkelijke boodschap onherkenbaar verminkt en de bedoeling van deze Brieven is om mensen van deze Nieuwe Tijd de waarheid te brengen over wat Ik werkelijk gezegd heb tegen de menigten in Palestina.

Daarom, om terug te keren naar mijn relaas van die dagen, laat mij je meenemen naar een speciale dag die vruchten afwierp onder mijn toehoorders en een blijvende indruk maakte op de geest van mijn discipelen.

Daarom was het, ook voor mij, een bijzonder betekenisvolle dag.

Ik nam een pauze van de druk van het volk door de heuvels in te gaan om te bidden en te mediteren teneinde mijn spirituele accu op te laden door een diepe, sterke, krachtige verbinding met de ’Vader’ binnenin mij te maken. Deze verbinding werd in mijn bewustzijn zo snel verduisterd wanneer Ik tussen de menigte bezig was, dat Ik uitgeput raakte. Toen Ik in de grot aankwam die Ik gebruikte wanneer Ik in dat gebied was, trok Ik de onder een rots verborgen strozak tevoorschijn en ging liggen om te slapen. In plaats van slaap echter, voelde Ik de onmiddellijke toevloed van Goddelijk Leven, de ’Vader’ en de vermoeidheid werd opgelost, aangezien mijn lichaam werd opgeladen door de Kracht die de Scheppende Bron is van alle Zijn.

Ik werd in bewustzijn naar gouden Licht verheven en terwijl Ik omhoog rees in dit Licht, veranderde Het plotseling in het puurste wit en Ik wist, in bewustzijn, dat Ik nu aan de portalen van het Equilibrium was dat de Eeuwige, de Universele, de Oneindige dimensie is, voorbij elk begrip van de menselijke geest.

Ik observeerde het LICHT, maar behoorde ER niet toe, noch was HET krachtig binnenin mij, aangezien dit de ‘God’dimensie van de leegte, de nietvorm van het Universele Equilibrium was. Maar HET communiceerde met mij en injecteerde mij met Diens gloeiende LIEFDE. Het benadrukte in mij, nogmaals, dat HET het

’Scheppende Vervolmakende Genezende proces’

LIEFDE

was, dat alle bestaan bestuurt.

Ik wist dat waar er ook gebrek was, er uiteindelijk vervulling zou zijn, net als wateren stromen om een meer te vullen.

Waar er ellende is, zou er vreugde zijn, omdat het de AARD van het Universele was om alle levende dingen in nood binnen te gaan, teneinde vervulling en vreugde te brengen.

Ik wist dat waar er geen groei was, er omstandigheden zouden ontstaan om de groei te bevorderen.

Ik wist dat waar er een gevoel van mislukking was, uitdagingen zouden worden aangedragen om mensen tot succes en zelfvertrouwen aan te sporen.

Ik ‘zag’ dat dit LIEFDEWERK, voortdurend geïnitieerd door de ‘Vader’, in het leven van overbelaste mensen, wellicht niet als een ‘geschenk van LIEFDE’ herkend zou worden door de ontvangers. Mogelijk waren ze zo verzonken in hun apathie, gevoelens van mislukking, hun geloof dat niets goeds ooit hun kant uit kon komen, dat ze zouden falen iets in hun leven te zien buiten hun eigen overtuigingen en gevoelens! En daarom zouden zij geworteld blijven in hun eigen zelf‑geschapen hel.

Er was geen reden om met wie dan ook medelijden te hebben. De enige behoefte was een mededogend hart en besluitvaardigheid om Waarheid te brengen teneinde hun onwetendheid te genezen.

Het mooiste geschenk dat een mens aan een ander kon geven, was de verlichting van onwetendheid over het bestaan en zijn kosmische wetten, want de WAARHEID was:

Werkelijk iedere ziel werd omarmd binnen het UNIVERSELE en de mate van UNIVERSELE INSTROOM via het ‘Vader’LIEFDESWERK in hun leven hing volledig af van de ontvankelijkheid van het individu.

Ik besefte dat wat mensen dringend moesten horen, datgene was wat mij zojuist onderwezen was.

Zij moesten gaan ‘zien’ en volledig besef krijgen van de intentie en de bedoeling en het potentieel van LIEFDE, welke dé substantie van hun wezen was. Door hun ongeloof zouden zij mogelijk het ‘Vader’LIEFDESWERK aan de kant zetten als zijnde meer ‘pijn veroorzakende uitdagingen’ en aldus voorgoed in hun mislukking berusten.

Ik zag nu, nog duidelijker, dat Ik gestuurd was om mensen te wekken voor de mogelijkheden tot zelfontwikkeling, voorspoed en het bereiken van vreugde en geluk, maar het zou aan hen zijn om te ontwaken en te profiteren van wat hen aangeboden werd.

Ik herinner me dat deze verheffing de hele nacht duurde en ‘s morgens stond Ik op en voelde me levendiger dan ooit tevoren. Mijn boodschap was verhelderd. Ik had de Realiteit van de ’Vader’ nog duidelijker gezien en wist dat Ik in staat zou zijn die dag naar buiten te gaan en de menigte te ontmoeten en hen de kracht en het leven van wat mij getoond was, over te brengen.

Toen Ik uit de grot naar beneden afdaalde, kwam Ik bij een grote rots die uitzicht gaf op een steile afgrond. Toen Ik ging zitten, kon Ik beneden de stad overzien die wij die dag zouden bezoeken.

Ik kon het ‘Vervolmakende Proces’ – die ‘Heel Makende’ Impuls – de ‘Vader’ – door mij heen voelen stromen en Ik verlangde Het met anderen te delen, voordat de problemen van het dagelijkse leven Het zouden overstemmen en Het zijn vermogen en drijfkracht in mijn menselijk bewustzijn zou verliezen.

Mijn discipelen voegden zich even later bij mij. Bij het binnengaan van de stad spraken zij tot de mensen en leidden de zich verzamelende menigte naar de glooiende vlakte achter de woonhuizen.

Staand op een grote rots in hun midden, begon Ik te spreken.

Ik bemerkte dat de passie en de vreugde – het hunkeren, het verlangen en overtuigdheid alle spontaan werden uitgegoten in de woorden die Ik tot hen sprak.

“Je bent ernstig bedroefd en vermoeid. Je taken worden zwaarder naarmate je ouder wordt, je maag is dikwijls leeg, je kleren raken versleten, mensen maken je kwaad en je hebt het gevoel dat er geen einde komt aan je moeilijkheden en de zwaarte van je gemoed.”

“Maar dit is niet de waarheid aangaande jouw bestaan. Je leven was bedoeld om heel anders te zijn. Als je maar voorbij je gevoelens kon kijken, – als jij je geest maar kon verheffen om contact te maken met de ’Vader’ binnenin je, dan zou je in staat zijn te ’zien’ en te weten wat je bestaanstoestand zou moeten zijn. Je zou dan beseffen dat je geschapen werd om van overvloed, bescherming, goede gezondheid en blijdschap te genieten.”

“Maar omdat je dagelijks in angst voor ‘goed en kwaad’ leeft en deze meer gelooft en verwacht dan je gelooft dat de ’Vader’ overvloedig LEVEN en LIEFDE binnenin je is, je voorziet van alle dingen die noodzakelijk zijn voor gezondheid en welzijn, zijn het je meest gevreesde ‘goed en kwaad’‑ervaringen die je in je leven en lichaam aantrekt. Je overtuigingen van ‘goed en kwaad’ verduisteren – OVERSCHADUWEN – alles wat de ’Vader’ voor je in petto heeft, als je maar in ’Vader LIEFDE’ wilt geloven!”

“Je beoordeelt jouw heden en verwacht voor de dagen die komen dat wat je in het verleden ervaren hebt. Daarom worden de ziekten van gisteren voortdurend in de toekomst herhaald.

Je bent geknecht door je herinneringen en je onwankelbare geloof dat wat geweest is, steeds opnieuw terug moet keren om je te belasten en te beschadigen.”

“Je hoeft je lichaam niet te genezen of te pogen je leven beter te maken, je moet je overtuigingen genezen!”

“Ik heb je verteld dat er niets vasts is onder de zon.”

“Als jij je overtuigingen zou kunnen genezen, je overtuigingen op één lijn zou kunnen brengen met de ’Vaders werkelijke Intentie’ voor jou, zouden de verkeerde overtuigingen die je lichaam en leven regeren als mist voor de zon oplossen.”

“Werkelijk iedere omstandigheid zou onmiddellijk terugkeren tot de Goddelijke Intentie achter elke schepping.”

“Je zou ontdekken dat er voor iedere moeilijkheid, voor ieder gebrek aan wat dan ook, altijd een middel is om aan de moeilijkheid een einde te maken, je manden altijd gevuld worden om aan je behoefte tegemoet te komen.”

“Wat denk je dat er gebeurt wanneer de zieken naar mij komen en Ik mijn handen op hen leg?”

“Ben Ik over de ziekte aan het denken, vraag Ik me af of de persoon genezen zal worden, ben Ik bang dat de ’Vader’ misschien slaapt of zo ver weg is dat Ik niet gehoord kan worden?”

“Nee, als dit mijn niet‑gelovende gedachten waren, zou er geen genezing zijn.”

“Wanneer een persoon mij benadert voor genezing, verheug Ik me onmiddellijk omdat Ik weet dat de Kracht die de ’Vader’ is, binnenin mij is, klaar en wachtend om te genezen op het moment dat Ik het vraag. Ik zeg dank, omdat Ik weet dat de ’Wil van de Vader’ gezondheid is, niet ziekte. Daarom bid Ik dat de ’Wil van de Vader’ in de zieke persoon gedaan wordt. Terwijl Ik het geloof in ziekte uit het lichaam van de zieke persoon verwijder en WEET dat de ‘Wil van de Vader’ voor gezondheid in zijn systeem stroomt, verandert de aanblik – de aanblik – van ziekte in de realiteit van ‘Vader Gezondheid’ en het lichaam wordt wederom heel gemaakt.”

“Ziekte is niets meer dan een vermindering van levenskracht – een reductie van LEVEN – binnen het aangetaste deel. Plaats ‘Vader Leven’ terug als de ware Intentie en Ontwerp van jouw systeem en het volledige systeem functioneert zoals het zou moeten.”

“Er is je verteld dat God ziektes, plagen, hongersnood, vernietiging van naties stuurt wanneer zij zich niet aan zijn wetten houden, er is je verteld dat je zelf door een boze God bestraft wordt voor zonden die je begaan hebt. Wat is bestraffing anders dan kwaad doen onder het mom van goedheid? Ik zeg je dat kwaad niet van God komt. Hoe kan God uit twee delen bestaan – goed en kwaad?”

“Het is enkel in jullie geesten dat je goed en kwaad bedenkt, enkel in jullie harten denk en voel je het. Deze gedachten en gevoelens hebben niets te maken met de ware God die de ’Vader’ binnenin je is, die je ieder goeds brengt als je maar wilt geloven dat dit zo is.”

“Het is je geloof in goed en kwaad en het goed en kwaad in je hart, dat je ziekte brengt.”

“In werkelijkheid leef je in het Koninkrijk der Hemelen en het Koninkrijk der Hemelen is binnenin je en je wordt door de ’Vader’ bestuurd, maar omdat je in de bestraffingen van God gelooft, gelooft dat enkel offeranden in de Tempel je zullen redden, gelooft dat je erfgenaam bent van ziekte, armoede, ellende, schep je met je geest precies die dingen die je niet wilt.”

“Wees niet terneergeslagen – verheug je en wees blij en weet dat diegenen die gebrek ervaren, verre van door God bestraft en verlaten zijn en hoewel zij gezondigd hebben, oprecht gezegend zijn.”

“De mens die niets heeft, is rijk in de Kracht van de ’Vader’ als hij Het maar in acht neemt, Het vertrouwt en binnen Het leeft.”

“Want als jullie magen gevuld zijn en jullie lichamen het gemakkelijk hebben en jullie geesten en harten tevreden zijn, hebben jullie geen dringende en directe behoefte aan de ’Vader’ om binnenin je actief te worden teneinde je behoeften te vervullen. Jullie geloven dat jullie door eigen gedachten en handelen je eigen behoeften gemakkelijk vervullen, dus wanneer jullie over ‘God’ spreken, kunnen jullie enkel spreken over wat jullie anderen hebt horen zeggen – jullie zelf hebben geen rechtstreekse ervaring van ‘God’.”

“Beschouw de rijken. Zij zijn verzonken in, gebonden aan, verzand in hun eigen rijkdom. Zij staan ‘s morgens op en doen hun dagelijkse zaken, niets wetend over de Kracht van de ‘Vader’ in hen. Zij denken de gedachten die hun rijkdom zullen vergroten, de gedachten die het ‘zelf’ opkrikken, zij geven bevelen die diegenen zullen belasten die hen dienen, zij leven hun leven naar eigen goeddunken. Daarom, omdat zij hun beperkte leven enkel onttrekken aan hun eigen beperkte menselijk denken dat uit hun lichamelijke geest en hart voortkomt, worden zij ziek en ervaren net zoveel ellende als de man die niets heeft. Zij beseffen niet dat zij enkel half levend zijn, omdat zij geen voeling hebben met de BRON VAN LEVEN, de ’Vader’ binnenin hen. Zij ‘zien’ ook nooit dat veel van het goede dat in hun leven gekomen is, niet uit hun eigen bedenksels voortkomt, maar uit het LIEFDESWERK van de ’Vader’ verborgen binnenin hen.”

“De religieuze leiders voelen zich op hun gemak in hun eigen comfortabele machtspositie. Zij hebben aan niets behoefte dat uitstijgt boven hun eigen lichamelijke voldoening. Omdat zij geen persoonlijke kennis van God hebben, moeten zij uit hun Heilige Boeken de woorden van heilige mannen lezen, duizend jaar geleden gesproken en aan mensen vertellen wat zij denken dat de woorden betekenen.”

“Maar al wat zij zeggen, wordt onttrokken aan hun eigen kleine geest die gevangen zit in de gemakken van hun leven, verzonken in de verwachting van wat zij zullen eten en drinken en welke kleding zij zullen dragen om mensen te imponeren. Zij weten niets van de inspiratie die aan de wieg lag van de woorden, die gesproken werden door profeten al die eeuwen geleden. Noch weten zij of het deze woorden zijn, die je op dit moment echt nodig hebt om te horen, want de tijden zijn veranderd.”

“Geloof mij, de rijke mannen en de religieuze leiders zijn sterk in aardse dingen en willen niet in beweging gebracht worden, weg van alles wat zij als veilig en eeuwigdurend beschouwen in hun tradities en ceremoniën. Iedere afwijking zal de fundamenten van hun geloof, en daarom van hun leven, doen schudden en dus bouwen zij mentale verdedigingen op tegen de instroom van de Kracht van de ’Vader’. Ook zij worden ziek en zij kennen, op hun eigen manier, ellende net als jij die geen aards gemak kent.”

“Er is geen verschil tussen jou die weinig in het leven heeft en diegenen die alles hebben, want rijk en arm worden gelijkelijk ziek, maken vijanden, zijn eenzaam.”

“Maar de mogelijkheid voor jou om meer te verkrijgen dan de religieuzen en rijken ooit kunnen hopen te verkrijgen in gezondheid, geluk, goed gezelschap, presteren in je gekozen levenswijze, is enorm. En wanneer dit allemaal volbracht is, zul jij weten dat de kansen, de bekwaamheid, de inspiratie allemaal van de ’Vader’ binnenin gekomen zijn, omdat je zult weten dat je nooit zulke dingen had kunnen doen als je de ’Vader’ binnenin niet had gevraagd om je te helpen al je talenten te gebruiken, teneinde te zorgen voor overvloedig voedsel in je kasten, kleren aan je lijf en geluk en een goed leven voor je kinderen.”

“Al deze dingen zal de ’Vader’ voor je doen, als je maar vraagt – en gelooft – en weet – en altijd onthoudt – dat het de ’Vader Aard’ is om te scheppen en dan overvloedig voor heel Diens schepping te zorgen.”


“Precies zoals jij je kinderen niet opzettelijk zult beroven van de dingen die zij nodig hebben, zo zal jouw ’Vader’ je nooit opzettelijk beroven van alles wat nodig is voor een gelukkig leven. Als je arm bent, is het omdat je de aard van de ’Vader’ nog niet hebt begrepen, noch heb je begrepen dat je met de ’Vader’ moet werken om je eigen behoeften te vervullen. Je moet onmiddellijk de goddelijke kansen aangrijpen die je geboden worden om je voorwaarts te helpen.”

“Als Ik je enkel maar kon tonen en je laten inzien en geloven dat als je rouwt, jouw droefheid door de ’Vader’ wordt gekend. Na verloop van tijd zal je droefheid in vreugde veranderd worden als jij je maar naar de ’Vader’ keert en het werk aanschouwt dat de ’Vader Liefde’ in je aan het doen is. Je zult troost vinden die alles wat je voor mogelijk hield te boven gaat.”

“Hoe gezegend ben je wanneer je hongerig bent en wanneer je dorstig bent, want je behoeften zijn bij de ’Vader’ bekend. Spoedig zullen deze behoeften worden vervuld als je stopt met klagen en begint tot de ’Vader’ te bidden en te vragen – gelovend dat je zult ontvangen.”

“Hoe kun je geloven dat om gevoed en fatsoenlijk gekleed te worden je eerst naar de Tempel moet gaan en brandoffers moet brengen van de eigen levende schepsels van de ’Vader’ om te betalen voor jouw zondigen? Kun je niet zien dat de levende dingen die je verbrandt, zijn geschapen om van het leven te genieten, net zoals jij geschapen bent om van het leven te genieten? Zij zijn geschapen om een zegening en gezegend te zijn op deze aarde net zoals jij geboren bent om zowel een zegening als gezegend te zijn, want dit is de aard van ’Vader Liefde’ die in Diens schepping tot uiting komt.”

Als je onthoudt dat ‘wat je waarlijk gelooft’, is wat je krijgt, kun je dan niet zien dat dit Joodse geloof in Tempeloffers van levende dingen je niets dan ellende zal brengen?”

“Geloof in bestraffing en bestraffing is wat je zult krijgen. Geloof in moorden en vernietiging als zijnde de juiste weg om God te bereiken en dat is wat je zult ervaren – moorden en vernietiging.

“Als je hongerig en dorstig bent, is het omdat jij je van de ’Vader’ binnenin aan het afwenden bent.”

“Door toe te geven aan jouw angstige gedachten, bezorgdheden en gevoelens van hopeloosheid, schep jij precies die condities die je wilt rechtzetten. Je doet al deze slechte dingen jezelf aan.”

“Daarom, nog meer gezegend ben je wanneer je hongert en dorst naar goedheid en naar contact met de ’Vader’ binnenin je, omdat je dan zeker honderdvoudig gevuld zult worden.”

“Gezegend ben jij wanneer je aangevallen en beroofd wordt, omdat je ‘God‑in‑actie’ zult zien, wanneer je stilstaat in volmaakt vertrouwen en verlossing plaats ziet vinden.”

“Gezegend ben jij wanneer je in conflict verstrikt bent, maar je nog steeds om je medemens kunt geven en de vredestichter kunt zijn. Je draagt de liefde in je hart die van de ’Vader’ is en je bent oprecht een kind van de ’Vader’.”

“Gezegend ben jij wanneer je diep tekort gedaan bent door een ander, maar hem kunt vergeven en genade tonen, je onthoudend van het zoeken naar gerechtigheid of de middelen om hem te vervolgen. Je brengt jezelf rechtstreeks in harmonie met de liefde die ‘God‑actief‑in jou’ is en net zo zul jij gespaard worden in tijden van moeilijkheden.”

“Het meest gezegend van allen zijn de zuiveren van hart, want deze hebben zich bevrijd van alle woede, haat, wraakzucht, onvriendelijkheid, afgunst, hardvochtigheid – en staan voor de wereld als zichtbaargemaakte Liefde. Zij zullen de Realiteit kennen die ‘God’ genoemd wordt en zij zullen weten dat de Realiteit de ‘Vader’ binnenin hen is.”

“Hoe kan Ik je deze geweldige waarheid helpen zien? Hoe kan Ik je de realiteit van het Koninkrijk der Hemelen, het Koninkrijk Gods helpen zien?”

“Je hoeft niet omhoog naar de hemel te kijken, omdat het niet daar is dat je de activiteit van de ’Vader’ zo duidelijk zult zien dat het zeker je geloofsvertrouwen moet versterken. Dit is waar mensen, door de eeuwen heen, de grote fout hebben gemaakt om zich naar hun dromen, hun verbeelding te keren en voor zichzelf een Jehova te scheppen die niet bestaat. Je zult de ’Vader’ niet ergens in de hemelen boven je vinden. De ’Vader’ is op geen speciale plek, maar overal om je heen en in alles.”

“Je kunt het prachtige werk van de ’Vader’ zien. Kijk om je heen naar groeiende dingen, de tarwe, het gras, de bloemen, de bomen en vogels, en in alles wat leeft, zul je het geheimzinnige en wonderbaarlijke werk van de ‘Vader’ onophoudelijk actief zien. Het is hier dat de ‘Vader’ volmaakt leiding geeft. Je kunt zien dat er volmaakte wet en orde, groei, ontwikkeling is en uiteindelijk de oogst om zowel mens als dieren en vogels te zegenen.”

“Beschouw de manier waarop een man, na het omploegen van zijn velden, zaad over de aarde zal uitstrooien en het zal toedekken. Hij neemt zijn werktuigen op en gaat naar huis, tevreden dat er uiteindelijk, als er voldoende regen is, voedsel voor hem zal zijn om zijn kinderen te voeden. Vele dagen slaapt hij en staat op en doet niets meer aan zijn planten, maar wanneer hij ze bezoekt, zal hij de groene blaadjes door de grond zien priemen. Later zal hij terugkomen en de groei van stengels en bladeren zien en weer later zal hij het vormen van het zaad zien en dan op een dag zal hij zien dat het graan stevig en goudkleurig is en gereed om te oogsten. Onderwijl heeft al deze groei plaatsgevonden zonder enige hulp van hem. De tarwe is op een wonderlijke wijze gegroeid, die hij niet kan verklaren. Is dit magie? Nee, het is het werk van de ‘Vader’, de Kracht, Liefdevolle Intelligentie door het universum heen, die het werk bezielt en er doorheen ademt; het is de activiteit van de ’Vader’ die het INTELLIGENTE LEVEN VAN HET UNIVERSUM is.”

“Wanneer je het Koninkrijk Gods binnengaat, heb je een goed gevoel. Je voelt je gelukkig en vrolijk. Kun jij je voorstellen hoe een vrouw zich zou voelen als zij een grote som geld verloor en zich afvroeg hoe zij haar kinderen zou voeden? De vrouw des huizes zou in tranen zijn en zou het huis zo grondig schoonvegen dat er geen stofje meer zou zijn – dan – verborgen in een donkere hoek vindt zij het gekoesterde zilverstuk en onmiddellijk drogen haar tranen, zij begint te lachen en voelt zich zo levend en zo blij dat zij haar huis uitrent om haar buren binnen te roepen voor een feest. Waar zij had gedacht alles verloren te hebben, was zij nu toch rijk.”

“Zo is het wanneer je het Koninkrijk der Hemelen vindt – het Koninkrijk Gods. In plaats van tranen en angst en honger en ziekte, vind je de vrede, vreugde, overvloed en gezondheid van het Koninkrijk Gods. Je zult nooit meer enig tekort ervaren.”

“Het Koninkrijk Gods kan ook vergeleken worden met een heel rijk man, een handelaar in parels. Zijn hele leven wilde hij een speciale parel vinden die boven alle andere uit zou schitteren, zij zou puntgaaf en volmaakt zijn en hij zou door alle andere handelaren benijd worden. Op een dag vond hij zo’n parel, prachtig, zij ging iedere voorstelling te boven, volmaakt vergeleken met alle andere. Hij verkocht alles wat hij bezat, hij liet alles wat hij had vergaard achter zich om deze parel te kopen en was gelukkiger dan hij ooit had kunnen dromen.”

“Wat betekent dit? Het betekent dat hij alle dingen die hij vroeger in zijn leven had gewaardeerd – zijn rijk ingerichte huis, zijn bezittingen, zijn levenswijze, overvloed aan voedsel en drank, allemaal gaarne opgaf om de schat van onschatbare waarde te bezitten – de kennis die hem naar het Koninkrijk Gods leidt  waar geluk een geestestoestand is die niet aangetast kan worden door de buitenwereld met al haar zorgen en bekommernissen.

“Het ‘Koninkrijk Gods’ is binnenin je, je gaat het ‘Koninkrijk Gods’ binnen wanneer je volledig beseft dat de ‘Vader’ te allen tijde actief is binnenin je. Het is een geestestoestand van waarneming en inzicht dat de Realiteit achter en binnen alle zichtbare dingen de ‘Vader’ is en prachtig en volmaakt is en dat alle dingen die tegengesteld zijn aan schoonheid, harmonie, gezondheid, overvloed, de scheppingen zijn van het verkeerde denken van mensen.”

“Hoe heb Ik getreurd om jullie die lijden, maar je hoeft niet te lijden als je luistert naar wat Ik te vertellen heb. Maar Ik moet je waarschuwen dat het Pad dat naar het Koninkrijk der Hemelen leidt moeilijk te volgen is, omdat het betekent dat je – eerst – het ‘zelf’ moet aanpakken.”

“Waarom is het het ‘zelf’ dat je moet aanpakken? Omdat uit je verlangen om je eigen persoonlijke welzijn te beschermen en te bevorderen, al je zelfzuchtige gedachten, woorden en handelingen voortkomen.”

“Je zult je vermoedelijk afvragen ‘Waarom zou Ik me hier zorgen over maken?’ Als wat jij zegt waar is, dat er geen bestraffing is, dat ‘God’ ons kwaad niet ziet, – waarom zouden wij dan bezorgd zijn over de manier waarop wij ons gedragen?”

“Er is hier zoveel om geleerd te worden dat Ik amper weet waar te beginnen.”

“Zoals Ik heb uitgelegd, trek jij je LEVEN aan van de ‘Vader’, daarom trek je jouw vermogen om te denken en lief te hebben aan van de ‘Vader’. Net als ‘Vader Intelligentie’ scheppend is, zo is ook jouw bewustzijn scheppend. Met je geest en hart vorm je feitelijk de plannen voor je eigen leven en ervaringen.”

“En wat voor soort leven plan je en vorm je in je geest? Als iemand je ergert of kwetst, vergeld je dat op een of andere manier, je gelooft dat als je oog genomen is, je het oog van de tegenstander terug moet verwachten. Je gelooft dat wie dan ook doodt, gedood moet worden als bestraffing en compensatie, je gelooft dat wie dan ook jou berooft, de prijs moet betalen, dat wie dan ook je vrouw steelt, gestenigd moet worden samen met je vrouw. Je gelooft in het betaald zetten van ieder kwaad dat naar je toekomt. Aangezien het de menselijke aard is om anderen te kwetsen en je geleerd hebt te vergelden, is je leven een aanhoudend toneel van oorlogvoering, oorlogvoering in huis tussen echtgenoten, echtgenotes, kinderen en buren en publieke figuren en tussen naties. Je ’Vader’ weet niets van deze oorlogvoering in je leven, maar kent de stress in je geest en lichaam die voortkomt uit deze oorlogvoering, maar kan niets doen – niets om je pijn te verlichten – totdat jij zelf de oorlogvoering stopt. Jij moet zelf je vechten stoppen en in vrede met je familie, buren, werkgevers, publieke figuren en andere landen leven.”

“Enkel dan kan het ‘Vader’LIEFDESWERK plaatsvinden in je geest, hart, lichaam en leven.”

“Enkel dan zul je in staat zijn het Liefdeswerk dat in jou – en voor jou gedaan wordt door de ‘Vader’ te herkennen en te zien.”

“Onthoud ook de geweldige WET ‘JE OOGST PRECIES ZOALS JE ZAAIT’.”

“Je kunt geen vijgen van braamstruiken of druiven van doornstruiken plukken of tarwe oogsten van onkruid. Denk hierover na en begrijp deze parabel, omdat hij heel belangrijk voor je is – niet alleen vandaag – maar ook gedurende alle dagen en jaren die nog komen, zelfs in de eeuwigheid.”

“Dus als jij je leven wilt veranderen, – verander je gedachten,

Verander je woorden die voortkomen uit die gedachten,

Verander je handelingen die voortkomen uit de gedachten.”

“Wat in je geest is, zal al je ervaringen, je ziekte, armoede, ongeluk en wanhoop scheppen.”

Een man schreeuwde mij toe: “Vertel ons, Leraar, hoe blijven wij vreedzaam met onze buren wanneer zij zelf ons geen rust willen gunnen?”

Glimlachend zei Ik hem: “Wanneer je buurman naar je toekomt en vertelt dat hij een stuk moet reizen en niet alleen wil gaan en jou vraagt met hem mee te gaan, – wat doe jij dan?”

De man lachte. “Als mijn buurman mij wilde weghalen van wat ik aan het doen was, zou ik daar niet content mee zijn. Ik zou hem zeggen iemand anders te vinden om met hem mee te gaan, aangezien ik bezig was.”

“En hoe zou jouw buurman zich voelen?” vroeg Ik.

De man haalde zijn schouders op. “Ik weet het niet.”

“En de volgende keer dat jij een gunst van hem nodig hebt, hoe zal hij dan reageren op jouw vraag?”

De man lachte niet meer. Hij antwoordde niet.

Een andere man zei: “Hij zal hem verwensen en hem zeggen ergens anders heen te gaan voor hulp.”

Ik zei tegen de mensen: “Hij heeft juist geantwoord. En hoe zal hij zich voelen?” Ik wees naar de man die eerst gesproken had, naar hem glimlachend.

Een vrouw schreeuwde boven het gelach uit: “Hij zal iedereen die hij ontmoet, vertellen wat een egoïstische en ellendige buurman hij heeft. Hij zal hem misschien wel op een of andere manier willen kwetsen.”

Er waren kreten van instemming en Ik knikte: “Ja, hij zal vergeten zijn dat hij eens door zijn buurman werd gevraagd om twee of drie kilometers met hem mee te lopen en dat hij geweigerd heeft. Hij zal niet zien dat de WET van OOGSTEN en ZAAIEN in zijn leven aan het werk is. Hij heeft die in beweging gezet toen hij weigerde twee kilometer met zijn buurman mee te gaan en nu oogst hij door zijn houding en handelen. Welk nut heeft het boos te zijn wanneer hij de situatie helemaal zelf heeft geschapen?”

De mensen lachten en knikten en spraken met elkaar. Nooit eerder hadden zij zulke kennis van het menselijk gedrag gehoord. Hier was een volledig nieuwe lering.

Ik zei tot hen: “Ik raad je aan, wanneer je buurman naar je toe komt en je vraagt twee kilometer met hem mee te lopen of iets anders dat hem meer op zijn gemak zal stellen en gelukkig zal maken, eerst na te denken over wat jij zou willen dat hij voor jou zou doen, als jij ook iets nodig hebt. Hoe zou je willen dat hij op jouw verzoek reageerde?”

Een gemurmel klonk door de menigte en Ik kon zien dat zij begrepen wat Ik hen vertelde.

“Eigenlijk, als je buurman je vraagt om twee kilometer mee te gaan, doe het met vreugdevolle, moeiteloze instemming en wees bereid om verder te gaan om er drie kilometer van te maken, indien nodig. Wanneer je mensen afwijst, je realiseert je dat niet, maar je spant je geest en lichaam aan, gereed om jezelf te beschermen tegen het gedwongen worden iets te doen dat je niet wilt. Je spant je geest en lichaam aan en de ’Vader’ wordt ook gespannen en kan Diens LIEFDESWERK niet in jou doen en deze spanning leidt tot ziekte.”

“Nogmaals, je kunt iemand ontmoeten die ernstig hulpbehoevend is, die koud en ongelukkig is. Hij kan je om je jas vragen. Loop hem niet voorbij, hem vijandig aanziend.” Sommige mensen lachten. Zij wisten dat dit was wat zij zouden doen. “Nee, geef hem je jas en als hij het echt koud heeft, geef hem ook je overjas. Vervolg je weg, verheugd.”

“Verheugd?” vroeg een ongelovige stem.

Ik lachte en zei: “Ja, mijn vriend, – verheugd! Ten eerste omdat jij een jas en een overjas had om te geven en dan verheugd omdat je beseft dat nu het jou zelf aan een jas en overjas ontbreekt, jouw ’Vader’ binnenin jou je de jas en overjas spoedig op een of andere verrassende wijze zal teruggeven. Als je echter hem jas en overjas geeft en dan verder loopt, mopperend op jezelf – ‘Waarom heb ik dit nou gedaan? Ik was dwaas. Nu zal ik het koud hebben in plaats van hij en mensen zullen mij uitlachen omdat Ik mijn jas en overjas heb gegeven en mezelf met niets heb achtergelaten – en wat zal mijn vrouw zeggen als ik thuis kom?’ ”

De mensen knikten en lachten genietend van het beeld van de man die jas en overjas weggeeft en zich dan herinnert welk kwaad hij zichzelf heeft aangedaan. Ik wist dat zij zich heel dikwijls iets onthielden om anderen te helpen – en dan naderhand hun vrijgevigheid betreurden.

Ik wachtte een moment en schreeuwde toen met luide stem om hun volledige aandacht te krijgen: “Maar heb Ik je niet verteld dat je OOGST wat je ZAAIT? Heb Ik je niet duidelijk verteld dat je gedachten, woorden, handelingen je toekomstige omstandigheden scheppen? Dus wat wil je ZAAIEN om te OOGSTEN nadat jij jouw jas en overjas aan de vreemdeling hebt gegeven? Wil je dat jouw geschenken je teruggegeven worden – of wil je lange, lange tijd zonder jas en overjas zijn, want dat is wat je zal overkomen als jij je weg vervolgt, boos en aangeslagen omdat je jouw jas en overjas weggegeven hebt. Je woorden en handelingen zullen de armoede, die jij over jezelf hebt afgeroepen door je jas en overjas weg te geven, verzegelen, zo hard als steen maken.”

De mensen glimlachten en lachten niet meer, zij waren heel stil en luisterden geconcentreerd.

“Denk eraan, doe eerst voor anderen wat jij zou willen dat zij voor jou doen, dan zal er vrede en tevredenheid in je geest en hart zijn en de ’Vader’ zal Diens LIEFDESWERK in je lichaam, geest en hart kunnen doen. Geef en geef overvloedig en verheug je dat je geschenken te geven hebt aan diegenen die hulpbehoevend zijn, want zoals jij geeft zullen jouw geschenken je teruggegeven worden op een wijze waarop jij dat het meest nodig hebt. Geef met een blij hart, geef in het geloofsvertrouwen en de wetenschap dat waar er gebrek is in je leven, de ’Vader’ Diens LIEFDESWERK overvloedig in je – en voor je zal doen.”

Doe niets met bezwaard hart, want een bezwaard hart is wat je zult behouden.

Geef alles met vreugdevol gemoed, zodat alles in je leven je enkel vreugde en spiritueel inzicht mag brengen.

Een man merkte op: “Dit is tegen de menselijke aard. Het is normaal om bezorgd te zijn over de toekomst.

Kleren zijn duur, voedsel is niet gemakkelijk te krijgen. Leven is een constante strijd.”

Ik antwoordde hem met luide stem, omdat hij slechts zei wat Ik wist dat de meeste van mijn toehoorders dachten.

“Maar je weet niet zeker dat je morgen zult worstelen om te overleven. Je weet niet dat je morgen geen fantastische baan zult hebben of er iets anders wonderbaarlijks op je pad komt. Je weet dat niet – maar je maakt het voor jezelf erg zeker dat er geen fantastische baan of een andere wonderbaarlijke kans in je leven zal zijn – omdat jij de omstandigheden van jouw dag van morgen schept.”

Hij was woedend. “Doe ik dat? Hoe doe ik dat dan?”

“Heb Ik je dat niet net verteld?” Ik draaide mij lachend naar de mensen. “Vertel mij, hoe heeft deze man, vooraan, in de rode overjas, zijn morgen geschapen?”

De menigte was stil, toen een zeer jonge man, Mark, naar mij schreeuwde: “Ik weet het. Hij zei dat hij moest worstelen om voedsel en kleren te kopen. Jij hebt ons verteld dat waar wij over denken en praten, is wat wij zullen krijgen.”

“Precies,” zei Ik. “Je bent een heel slimme jongen. Jij hebt het begrepen. Zorg ervoor dat jij voor jezelf niet die dingen schept die je niet wilt. En Ik zal blij zijn als je mijn discipel wordt wanneer je ouder bent en je ouders je zullen laten gaan.”

Sommige van de mensen lachten – maar sommigen niet. Ik kon zien dat zij geen woord geloofden van wat Ik zei.

“Je zult het Koninkrijk der Hemelen nooit binnengaan door bezorgd te zijn. Als je vandaag een moeilijke tijd hebt, waarom daarover klagen? Zul jij je beter voelen als je klagend rondloopt, zal jouw huilen je dag opklaren? En als je bezorgd bent over jouw dag van morgen, maak je jouw dag van morgen belastend en vermoeiend zelfs vóór je die bereikt. Waarom zou je? Welk voordeel zal dit je opleveren? Wanneer heeft bezorgdheid je ooit iets opgeleverd? Je zou net zo goed kunnen proberen jezelf groter te maken door bezorgd te zijn dat je klein bent.”

“Nee, sta niet stil bij de dingen die je niet hebt. Sta stil bij de dingen die van jou kunnen zijn als jij je naar de ’Vader’ binnenin je keert en in volmaakt geloofsvertrouwen vraagt – gelovend dat je zult ontvangen – en Ik zeg je, zonder angst voor tegenspraak, dat je zult ontvangen. Maar je moet het op de juiste manier vragen – gelovend. Je zult niets ontvangen als je vraagt, maar je tegelijkertijd afvraagt of je gehoord wordt of dat de ’Vader’ genegen zal zijn je te geven wat je wilt. Dit is de menselijke manier van geven, maar niet de manier van de ’Vader’ die overvloedig geeft en in je behoeften voorziet.”

“De ’Vader’ giet Diens geschenk altijd over je uit, geschenken van voedsel in overvloed, kleren, huis, vrienden, op voorwaarde dat jij zelf een rein hart en geest hebt en op voorwaarde dat je constant vertrouwt op de ’Vader’ als jouw ondersteuning op ieder moment.”

“Als je bidt en niet ontvangt, denk dan niet één moment dat het is omdat er geen ’Vader’ is of de ’Vader’ niet naar je luistert, je moet je eerder afvragen wat het in jou is dat verhindert dat het ’Vader’LIEFDESWERK in en voor jou gedaan wordt.”

“Als je naar het altaar gaat om te bidden of een geschenk te offeren en op weg daar naartoe je herinnert dat je met iemand geruzied hebt, keer om en ga naar die persoon en sluit vrede met hem. Dan, wanneer je de ’Vader’ in gebed benadert, zul je een reine en pure geest hebben en je zult door de ’Vader’ gehoord worden en de ’Vader’ zal in staat zijn te antwoorden, je alles gevend wat je nodig hebt, in de vrede en kalmte van je wezen.”



“Als je nog steeds niet kunt geloven dat de ’Vader’ om Diens schepping geeft, kijk dan om je heen naar de stralende bloemen op de velden, wat zijn ze prachtig! Overdenk de briljante gedachte eens die in hun ontwerp is gegoten, hun schoonheid! Waar zul je de kleuren vinden die je in hun kroonbladeren ziet? Met al zijn wijsheid, was Salomo zelf niet in staat zulke schitterende kleren voor zichzelf te laten maken. Zie de manier waarop bloemen de bijen aantrekken en de bijen helpen om de zaden voor het volgende seizoen voort te brengen, om jullie wereld prachtig te maken en je voedsel te geven. Waarom kun je niet geloven in en vertrouwen op de ’Vader’ als de wereld om je heen op zo’n wonderbaarlijke manier uitgedacht, ontworpen en verzorgd is?”


“Maar denk eraan – deze levende planten en bomen kunnen, anders dan mensen, niet klagen over hun lot en zichzelf als hongerig en naakt zien en bijgevolg maken zij het werk niet ‘ongedaan’ dat de ’Vader’ in hen doet.”

“Jij bent het, met je continue klagen en praten over wat je ontbreekt, je agressie ten opzichte van elkaar, je aandringen op vergelding, je kritiek en lasteren, die je gebrek – en je ziekte – consequent bewerkstelligt, dag na dag.”

“Ik heb je al deze dingen verteld om jou, ziek als je bent, voor te bereiden op genezing. Je kunt niet genezen worden, tenzij je met heel je hart gelooft dat genezing zal plaatsvinden. Onthoud dat ziekte van het lichaam voortkomt uit een kwaal in de geest, zoals je slechte humeur, verbolgenheden, woede, haatgevoelens.”

’Vader Liefde’ is de bron van alle gezondheid, daarom brengen alle gedachten en gevoelens die tegengesteld zijn aan ’Vader Liefde’, ziekte.”

“Net als al je kwaad en ziekte in de geest beginnen – zo doet het goede dat ook.

“Heb net zoveel zorg voor je buurman als je voor jezelf hebt.”

“Zegen je buurman wanneer je onenigheid hebt, bid voor hem wanneer hij wreed tegen je doet, help hem altijd op wat voor manier je kunt, zelfs als hij zijn gelaat van je afkeert, omdat je dan goedheid in je geest en gedachten construeert en goedheid zult oogsten van je zaaien. Niet alleen dit – je brengt je geest in harmonie en in overeenstemming met de ’Vader’ van binnen, die Volmaakte Liefde is. Onder deze omstandigheden kan de ‘Vader’ Diens volmaakte LIEFDESWERK in jou doen.

Toen Ik uitgesproken was, brachten de mensen hun zieken naar mij en in overeenstemming met hun geloof werden zij genezen.

**********************************************************************

BRIEF 3 zal meer van de leringen van Christus beschrijven en de gebeurtenissen uitleggen die tot zijn kruisiging en dood leidden. Hij beschrijft in schrijnend detail zijn laatste Avondmaal met zijn discipelen toen hij zich, in zijn gemoed, alléén vond, omdat zijn discipelen, tot het laatst, weigerden te geloven dat hij gekruisigd zou worden. Herhaaldelijk werd hij verkeerd begrepen en hij besefte opnieuw hoe weinig hij geslaagd was om wie dan ook te onderwijzen tijdens zijn drie jaar durende missiewerk. Hij was blij om te vertrekken!


Het is mijn, Christus, diepste verlangen dat deze BRIEVEN snel gepubliceerd en verspreid worden onder

mensen die de Waarheid zoeken. Indien je uit mijn BRIEVEN citeert, vermeld dan alsjeblieft heel duidelijk de bron:

DE CHRISTUS BRIEVEN, www.christuswijs.nl,

(Boektitel: CHRISTUS KEERT TERUG – SPREEKT ZIJN WAARHEID)



Deze teksten zijn onderworpen aan Christus’ recht. Vergeet niet dat deze teksten afkomstig zijn uit het Hoogste Rijk van Goddelijk Bewustzijn en door Hem worden beschermd. Elk citaat dient onveranderd blijven, zowel in tekst als in opmaak, gerapporteerd aan de moeder website en als er giften of andere inkomsten worden ontvangen door het gebruik van deze teksten wordt tiende van de opbrengst verwacht.